e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q202p plaats=Eys

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spaarpot spaarpot: spaarpot (Eys), m.  špā.rpoͅ.t (Eys) de pot waarin geld wordt gespaard [spaarpot, spaarspot, ponk] [N 89 (1982)] III-3-1
spade, spitschop graafschup: grāf`šøp (Eys), schup: šøp (Eys), šø̜p (Eys) Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1
spanhout spanscheer: špānšiǝr (Eys) Het hout dat meer specifiek gebruikt wordt om het dichtklappen van het dier te voorkomen. Men steekt het hout achter de achillespezen van de achterste poten, vaak voorzien van inkepingen, waarin dan de pezen worden geschoven, zodat deze niet weg kunnen. Overeenkomst van betekenis met het begrip "slachthout" is duidelijk zodat voor nogal wat respondenten de begrippen "slachthout" en "spanhout" samenvallen. De informant van P 50 merkt op, dat er gaten in deze balk zitten waardoor een spie steekt. Aldus kan het spanstuk voor twee doeleinden gebruikt worden. Zie ook het lemma ''slachthout''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 68] II-1
spannen spannen: sjpanne (Eys) spannen [SGV (1914)] III-1-2
spar den: d‧ɛn v. (Eys) De spar (i.h.b. de fijnspar, zilverspar) (spar, mast). [N 82 (1981)] III-4-3
sparen opzij leggen: o.p˃ z‧ii̯ l‧ɛqə (Eys), sparen: spaare (Eys), špā.rə (Eys) bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)] III-3-1
spartelen spartelen: sjpāttele (Eys) spartelen [SGV (1914)] III-1-2
spatader spatader: sjpātoar (Eys), spatoar (Eys), špa.toͅar (Eys) spatader [SGV (1914)] || Spatader: plaatselijk uitgezette ader met dikke blauwachtige knobbels; blijvende uitzettting van een ader vooral in de benen (spat, ader, spatader, puilader, aderspat). [N 84 (1981)] III-1-2
spatten spatten: spatten (Eys), sprietsen: špri.tsə (Eys) in of als kleine deeltjes op- of wegspringen, gezegd van vloeibare zaken [spatten, spiertsen, spinten, spetten, drasjken] [N 91 (1982)] III-4-4
speciale lokroepen kom in: ko.m ē.n (Eys), kom maar: ko.m m‧ɛr (j‧oͅŋ) (Eys), kom, kom: k‧oͅm, k‧oͅm (Eys), kom, kom, kom: kom kom kom (Eys) Kent U speciale lokroepen? Hoe luiden die? [N 93 (1983)] III-3-2