27866 |
afschieten, ontsteken |
afdraaien:
˙āf˱dr˙iǝnǝ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De met springstof geladen schietgaten tot ontploffing brengen. [N 95, 412; monogr.; N 95, 442 add.]
II-5
|
33485 |
afslaan, van noten |
houwen:
ny.ət h‧oͅu̯ə (Q202p Eys)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
I-7
|
27882 |
afslag |
afslag:
˙afšlā.x (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Hoop kool- of ertsbrokken, ontstaan door het schieten. [N 95, 451; N 95, 429; monogr.; Vwo 50]
II-5
|
28316 |
afsluiting van een remhelling |
barrière:
barǝję̄r (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Afsluitboom aan de voet van een remhelling die dient om op hol geraakte wagens, die door de grote snelheid die zij kunnen ontwikkelen veel schade kunnen aanrichten, op te vangen. [N 95, 687; monogr.]
II-5
|
22137 |
afstandskaart met coördinaten |
afstandsboekje:
afstandsbeukske (Q202p Eys),
cordinaat:
(v.).
ko.oͅrdən‧āt (Q202p Eys)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de afstandskaart met coördinaten? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33313 |
aftrekken (met de hand) |
kruiden:
krūǝ (Q202p Eys)
|
Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c]
I-5
|
21383 |
aftroggelen |
afzetten:
aafzitte (Q202p Eys),
afzette (Q202p Eys),
‧āf˃zeͅ.tə (Q202p Eys)
|
listig of met bedrog iets van iemand weten te krijgen [troggelen, aftroggelen, uitschillen, affoefelen, aftruifelen, aftisselen, afstrepen, affutselen, afzetten] [N 89 (1982)] || troggelen (af~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
24848 |
afvallen van bladeren |
afvallen:
aāfvalle (van bladeren van een boom) (Q202p Eys),
uitvallen:
ōētvalle (bij bloemen) (Q202p Eys)
|
afvallen van bladeren [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
28379 |
afvoerband |
afvoerband:
a.f˲v˙uǝrba.nt (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Bandtransporteur voor de afvoer van de gewonnen kolen. Het woordtype "a.b." (L 265, Q 33) is een afkorting voor afvoerband. [N 95, 637; monogr.]
II-5
|
19701 |
afwas |
spoel:
dər špø̄.l (Q202p Eys),
dər špø͂ͅl (Q202p Eys)
|
het vaatwerk dat op een bepaald ogenblik afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|