25591 |
gereedschap waarmee men invet |
borstel:
bøštǝl (Q202p Eys)
|
De borstel, lap, vod enz. waarmee olie, vet, boter enz. op bakblik, bakplaat e.d. worden aangebracht. [N 29, 38b]
II-1
|
27322 |
gereedschapskist |
geschierskist:
gǝš ̇iǝrske.s (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Kist waarin de mijnwerker zijn materiaal kan opbergen. De "geschierkist" (Q 21) werd op de mijn Maurits gebruikt door de post-stutter. Een gereedschapskist in een pijler werd daar "pinnenkist" genoemd. Voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste woorddelen zie men het lemma Gereedschap. [N 95, 704; monogr.]
II-5
|
28146 |
gereedschapsmagazijn |
geschiersboede:
gǝš ̇iǝrs˱b ̇ūt (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Ruimte ondergronds waar het gereedschap aan de mijnwerkers wordt uitgereikt en na gebruik weer wordt opgeborgen. [N 95, 727]
II-5
|
28150 |
gereedschapsring |
geschiershaak:
gǝš ̇iǝrsh ̇ǫak (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
geschierspin:
gǝš ̇iǝrspē.n (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Grote metalen ring waaraan het gereedschap dat voorzien is van een gat, kan worden geregen. De gereedschapsring kan met behulp van een hangslot worden afgesloten en wordt uitsluitend in pijlers gebruikt. Volgens invullers uit Q 121 en Q 121c was de "getuigpin" voorzien van een plaatje met daarop het nummer van de mijnwerker. Voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste woorddelen zie men het lemma Gereedschap. [N 95, 763; monogr.]
II-5
|
28148 |
gereedschapswerkplaats |
werkplaats:
wę.rǝkpl ̇ātš (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Bovengrondse werkplaats waar gereedschap wordt hersteld. [N 95, 728]
II-5
|
29055 |
geren |
geren:
gīrǝ (Q202p Eys)
|
Stof schuin laten uitlopen of spits uitlopende stroken aanbrengen om het kledingstuk ruimer te maken. [N 59, 187; N 62, 11b; N 62, 11a; S 10]
II-7
|
25066 |
gering aantal, een paar |
paar:
paar (Q202p Eys),
o.
pā.r (Q202p Eys),
weinig:
w‧eͅnex (Q202p Eys),
w‧iənex (Q202p Eys)
|
een gering aantal [paar] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34240 |
geronnen melk |
zure melk:
zuǝr melk (Q202p Eys)
|
Melk die door het lange staan dik en zuur is geworden. [L 2, 7; A 7, 15; monogr.]
I-11
|
20912 |
gerookt spek |
gerookt spek:
gəreŭkt sjpek (Q202p Eys)
|
spek dat gerookt is [DC 48 (1973)]
III-2-3
|
20583 |
gerookte paling |
paling:
paling (Q202p Eys)
|
panpaling; Hoe noemt U: Een gerookte panpaling [N 80 (1980)]
III-2-3
|