33310 |
hark, algemeen |
ijzeren kam:
īzǝrǝ kamp (Q202p Eys),
reek:
rē(i̯)ǝk (Q202p Eys),
rē̜ǝk (Q202p Eys),
ręi̯ǝk (Q202p Eys)
|
Gereedschap dat dient om uitgetrokken onkruid bijeen te trekken, afgevallen bladeren te verzamelen, de tuinpaden, het erf en het grind aan te harken, de grond fijn te maken, enz. Het bestaat uit een ijzeren kam van doorgaans ongeveer 30 cm breedte met korte licht gebogen tanden, bevestigd aan een lange steel. Bedoeld is hier het algemene stuk gereedschap dat met name in de moestuin en op het erf wordt gebruikt voor de vele boven opgesomde doeleinden. Specifieke harken met eigen benamingen komen in het lemma Bijzondere Harken aan bod. [N 18, 94; JG 1a, 1b, 2c; A 2, 44; A 28, 1a; A 34, 2a; L 1, a-m; L B2, 239; Lu 6, 1a; S 12; Gwn 8, 4; monogr.; add uit N 14, 97b; N 15, 4; N 18, 93 en 95; N J, 5]
I-5
|
33309 |
harken, werken met de hark |
kemmen:
kɛmǝ (Q202p Eys),
reken:
rei̯ǝkǝ (Q202p Eys),
rē̜i̯ǝkǝ (Q202p Eys),
rē̜ǝkǝ (Q202p Eys)
|
Zie de toelichting bij het lemma Hark, Algemeen. Object van kleinmaken is: kluiten, harde grond; object van zuivermaken is: het bed, de tuin. [JG 1a, 1b; A 28, 1b; L 1, a-m; Lu 6, 1b; S 12; monogr.; add. uit N 15, 3]
I-5
|
24710 |
hars |
hars:
ha.rts m. (Q202p Eys),
hars (Q202p Eys)
|
Het kleverige plantensap vooral van naaldbomen, dat in de lucht hard wordt (hars, terpentijn, denne-olie, vogeltjeszeep). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17780 |
hart |
hart:
hats (Q202p Eys),
herz (du.):
hāts (Q202p Eys)
|
hart [SGV (1914)] || Holle spier in de borst die door pulserende bewegingen de bloedsomloop gaande houdt. [N 28, 88a]
I-11, III-1-1
|
21497 |
hartelijk |
gemeend:
gəme.ŋkt (Q202p Eys),
vriendelijk:
vruntelich (Q202p Eys)
|
welgemeend, uit het hart komend [gul, hartelijk, vriendelijk] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22549 |
hartenjagen (kaartspel) |
hartsenjagen:
hatsejage (Q202p Eys),
hatsə jāgə (Q202p Eys)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20905 |
hartig |
hartelig:
ha.tsəlex (Q202p Eys),
hatselig (Q202p Eys),
hartig:
ha.tsex (Q202p Eys)
|
een zoutachtige, pittige smaak hebbend (hartig, hartelijk) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
18090 |
hartinfarct |
hartslag:
ha.tsšlā.ch (Q202p Eys),
hatsslag (Q202p Eys)
|
Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (vang, kramp, infarct, hartverlamming). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21458 |
haten |
haten:
haate (Q202p Eys),
hasse (Q202p Eys),
niet kunnen hebben:
ne.t k‧eͅnə hā.n (Q202p Eys),
niet kunnen uitstaan:
ne.t k‧eͅnə ū.tštoͅ.a (Q202p Eys)
|
een sterk gevoel van afkeer tegen iemand hebben, haatgevoelens voor iemand hebben [haten, dregen] [N 85 (1981)] || haten [SGV (1914)]
III-3-1
|
32977 |
haver |
haver:
hāvǝr (Q202p Eys)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|