25411 |
horens verwijderen |
horens afhouwen:
hø̄ǝrǝ āfhōwǝ (Q202p Eys),
horens afzagen:
hø̄ǝrǝ āfzē̜ǝgǝ (Q202p Eys)
|
Als de kop tot aan de horens afgehuid is, worden ze met een (hak)mes of een zaag bij de inplant verwijderd. In vele gevallen worden de horens met een bijl erafgeslagen. De woordtypen "blijven" en "ze aan het vel laten" duiden erop dat de horens a.h.w. aan de huid blijven vastzitten. [N 28, 42; monogr.]
II-1
|
25136 |
horizon |
eind van de wereld:
eng van de weld (Q202p Eys),
horizon:
horízon (Q202p Eys),
v.
hōrizoͅn (Q202p Eys)
|
horizon, de lijn waar hemel en aarde elkaar lijken te raken [einder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
27729 |
horizontaal |
zolig:
z˙ø̜alex (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Horizontaal, gezegd van bijvoorbeeld een verdieping. [N 95, 707; N 95, 708; monogr.; N 95, 196 add.]
II-5
|
33457 |
horizontale draaibare sluitbalk van een poort |
wervel:
v˙erǝgǝl (Q202p Eys)
|
Een draaibare sluitbalk ter halve hoogte van een poort, in het midden vast bevestigd aan een van de poortvleugels. In horizontale stand gedraaid vallen de uiteinden in een bevestiging en is de poort afgesloten; in vertikale stand is de poort geopend. De sluitbalk wordt dan om hinder te voorkomen vaak boven en onder vastgezet. Zie afbeelding 20. [add. uit N 5A, 54a; N 4A, 48; A 49, 4]
I-6
|
18233 |
horloge |
polshorloge:
polshorloge (Q202p Eys),
uur:
ōēr (Q202p Eys),
(v.).
‧uər (Q202p Eys)
|
horloge [SGV (1914)] || uurwerk dat men bij zich draagt, bijv. om de pols [glozie, lozie, allozie] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18149 |
horrelvoet |
paardsvoet:
peͅatsv"t (Q202p Eys)
|
Misvormde voet (homperd, horjevoet, horrelvoet, homperpoot, strompelvoet, paardvoet). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17847 |
hotsen |
hobbelen:
h‧ubələ (Q202p Eys),
hotsen:
hotse (Q202p Eys),
hu.tsə (Q202p Eys),
schokkelen:
schokkele (Q202p Eys),
š‧oͅqələ (Q202p Eys),
stuikelen:
št‧uqələ (Q202p Eys),
stuiken:
sjtoeke (Q202p Eys),
štu.kə (Q202p Eys)
|
hotsen [SGV (1914)] || Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, bodderen). [N 84 (1981)] || zachtjes schokken in of op een voertuig op een hobbelige weg (botteren, bottelen) [N 90 (1982)]
III-1-2, III-3-1
|
17812 |
houden |
houden:
hŏte (Q202p Eys)
|
houden [SGV (1914)]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
gaarne hebben:
g‧eͅar hā.n (Q202p Eys),
houden van:
hoͅ.tə vā.n (Q202p Eys),
veul hoate van (Q202p Eys)
|
liefde voelen voor iemand [fiel zijn met, veel houden van, veel afhouden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
22183 |
houtduif |
wilde duif:
wil doef (Q202p Eys)
|
Wilde duif [N 94 (1983)]
III-4-1
|