20531 |
klonteren |
knobbelen:
knoebbele (Q202p Eys),
knoddelen:
kn‧øͅdələ (Q202p Eys)
|
klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
27911 |
klos, blok |
kwetshout:
kwę.tšhō.t (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
kwetsklos:
kwę.tšklǫ.s (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Massief houten blok of kort stuk boomstam dat op de kap van een ondersteuning wordt gelegd om op deze wijze de eerste druk op te vangen. Een invuller uit Q 121 maakt een onderscheid tussen een "drukhout" en een "drukklos". De eerstgenoemde term werd volgens hem op de Domaniale mijn gebezigd voor een afgeplat stuk hout terwijl de tweede van toepassing was op een stuk rondhout. De woordtypen "knuts" (Q 121) en "spits" (Q 113) duiden op een klos die in een pijler werd gebruikt, bijvoorbeeld om een kophout te maken. [N 95, 331; N 95, 332; N 95, 324; monogr.; Vwo 113; Vwo 381; Vwo 427]
II-5
|
25030 |
klotsen van vloeistoffen |
klotsen:
klotse (Q202p Eys),
klu.tšə (Q202p Eys)
|
het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18120 |
kloven |
doorhouwen:
dørxhǫwǝ (Q202p Eys)
|
Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.]
II-1
|
22659 |
klucht |
klucht:
klucht (Q202p Eys),
kløx (Q202p Eys)
|
Een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
23223 |
kluizenaar |
kluizenaar:
kluizeneer (Q202p Eys)
|
Een man die in een eenzame woning afgezonderd leeft van de wereld, kluizenaar [(h)er(r)emiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24095 |
kluizenaarswoning |
kluis:
kloes (Q202p Eys)
|
De woning van zon kluizenaar [kloes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18792 |
kluwen |
kluwen:
klŭje (Q202p Eys)
|
kluwen [SGV (1914)]
III-1-3
|
25031 |
knappen |
open springen:
oape springe (Q202p Eys),
opspringen:
o.pšpr‧eͅŋə (me.t ˂‧eͅŋə šlā.x) (Q202p Eys)
|
met een knappend geluid open springen [knipperen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25032 |
knarsen |
knarsen:
knarsen (Q202p Eys),
piepen:
(scherp).
p‧īpə (Q202p Eys),
schrompen:
(niets scherp).
šro.mpə (Q202p Eys)
|
een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|