17850 |
omhooggaan |
boven gaan:
boave goa (Q202p Eys)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28370 |
omkeerrol |
keerrol:
k˙iǝrr˙ǫl (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Rol aan het eind van de bandtransporteur waarover de band weer wordt teruggevoerd. [N 95, 642; monogr.]
II-5
|
25652 |
omkeren |
omdraaien:
ømdrīǝnǝ (Q202p Eys)
|
Kadetjes of andere broodjes omdraaien tijdens de rijsperiode. De informant van L 312 merkt op dat "kappen" is een gleuf maken in de kadetjes. [N 29, 96a; monogr.]
II-1
|
25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
umtrek (Q202p Eys),
m.
‧øͅmtreͅ.k (Q202p Eys)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25087 |
onbelangrijk |
niet belangrijk:
nit belangriek (Q202p Eys),
niks op zich hebben:
ny.ks ˂o.p˃ ze.x hā.n (Q202p Eys),
niks te zeggen hebben:
ny.ks tə zā.gə hā.n (Q202p Eys),
weinig:
wienig (Q202p Eys),
w‧eͅnex (Q202p Eys),
w‧iənex (Q202p Eys),
ps. boven de \\ staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken.
wiēənix (Q202p Eys)
|
niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)] || weinig [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
bot:
bo.t (Q202p Eys),
bot (Q202p Eys),
onbeleefd:
o.nbəl‧eͅaft (Q202p Eys),
onvriendlijk:
o.nvrø.ntlex (Q202p Eys)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
ongebeend:
o.ngəb‧iənt (Q202p Eys),
ongeschoft:
o.ngəšu.ft (Q202p Eys),
ruw:
rauw (Q202p Eys),
rōͅ.u̯ (Q202p Eys)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21792 |
onbeschaamd |
<omschr.> geen schaamte in hebben:
g‧eͅŋ šeͅ.mdə ē.n hā.n (Q202p Eys),
onbeschaamd:
o.nbəša.mpt (Q202p Eys),
onbescheamd (Q202p Eys)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || geen schaamtegevoel hebbend [ekstrant, onbeschaamd] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25149 |
onbewolkt |
hemelsblauw:
hiəməlsbloͅu̯ (Q202p Eys),
klaar:
kloar (Q202p Eys),
klöer (Q202p Eys),
kl‧oͅar (Q202p Eys),
licht:
licht (Q202p Eys),
open lucht:
(s nachts).
ət es oͅapə luət (Q202p Eys)
|
onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
bederven:
bədeͅ.rəvə (Q202p Eys),
laten onderkomen:
loͅ.tə o.ŋərko.mə (Q202p Eys),
laten vergaan:
loͅ.tə vərgoͅ.a (Q202p Eys),
verhoddelen:
vərh‧oͅdələ (Q202p Eys),
verknoetsen:
vərkn‧uət˂žə (Q202p Eys)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|