19613 |
bezem |
bezem:
bɛsəm (Q202p Eys),
stalbezem:
Zie tekening: c (rechts)
sjtaalbessəm (Q202p Eys)
|
bezem [SGV (1914)] || bezem (soorten) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19303 |
bezig zijn |
aan de gang zijn:
aan de gang zie (Q202p Eys),
aan het werk zijn:
‧a gə weͅ.rək˃ zi.ə (Q202p Eys)
|
werkzaam aan of met iets bezig zijn [bezig, onledig, ollig, doende, gesteld [zijn aan]] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21299 |
bezoek |
bezoek:
bezeuk (Q202p Eys),
bezuk (Q202p Eys),
o.
bəz‧"k (Q202p Eys)
|
bezoek [SGV (1914)] || de personen die op bezoek komen [bezoek, visite, volk] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21509 |
bezoeken |
bezoeken:
‧eͅŋə kra.ŋkə bəz‧"kə (Q202p Eys),
ziekenbezoek (zn.):
zieke bezuk (Q202p Eys)
|
een zieke bezoeken [randen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
27664 |
bezoekersbad |
stijgerswaskouw:
št˙igǝrswę.šk˙ǫw (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Volgens de informant van Q 15 was het bezoekersbad geen aparte badruimte maar was het een gedeelte van het directie- en hoofdopzichtersbad. Directie en hoofdopzichter hadden een meer private badruimte dan de mijnwerker. Bezoekers werden naar gelang hun status ondergebracht in het meesteropzichters-, opzichters-, meesterhouwers- of ingenieursbad, aldus de informant van Q 113. Dames gingen altijd na het bezoek in het bad van de bedrijfsleiding. [N 95, 70; monogr.]
II-5
|
18827 |
bezorgd |
bekommerd:
bək‧øͅmərt˃ zi.ə (Q202p Eys),
unruhe (du.) haan:
o.nr‧oͅu̯ hā.n (Q202p Eys),
unruhig (du.):
onruigig (Q202p Eys)
|
ongerust zijn, vol kommer en zorg zijn (d) [betusseld, betimperd, zorg hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25654 |
bezorgen |
uitvaren:
ūǝtvārǝ (Q202p Eys)
|
Brood thuis bezorgen. Het woordtype "kremeren" duidt op het feit dat het brood niet door de rondbrenger gebakken is maar dat het door een grote bakkerij of broodfabriek geleverd wordt. Een eventueel opgegeven object "brood" wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 99a, N 29, 99b; N 29, 100 add.; monogr]
II-1
|
19298 |
bezwaarlijk |
bezwaarlijk:
bəžw‧iərlək (Q202p Eys),
kwalijk:
kaolig (Q202p Eys)
|
zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17996 |
bibberen |
bibbelen:
biebele (Q202p Eys),
razelen:
rāzele (Q202p Eys)
|
bibberen, bibberen [SGV (1914)]
III-1-2
|
23668 |
biddag |
bededag:
bèèdaag (Q202p Eys)
|
Een dag van aanbidding van het Allerheiligste in de loop van het jaar, per parochie verschillend [biddag, bèèjdaag?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|