34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
schaap:
šǭp (Q202p Eys)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
21362 |
roepen |
keken:
keͅ.akə (Q202p Eys),
roepen:
roope (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
roopə (Q202p Eys),
r‧ōpə (Q202p Eys),
schreien:
šr‧ɛi̯ə (Q202p Eys)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)] || roepen [SGV (1914)] || roepen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-3-1
|
22122 |
roepen van de duiven |
roepen:
r‧ōpə (Q202p Eys)
|
Hoe zegt men: het roepen van de duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33841 |
roepen van de hengst naar de aankomende merrie |
joechelen:
juxǝlǝ (Q202p Eys)
|
Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c]
I-9
|
24034 |
roeping |
roeping:
roeping (Q202p Eys)
|
Roeping. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
geit:
gēt (Q202p Eys)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
geitje:
getjǝ (Q202p Eys),
lammetje:
lɛmkǝ (Q202p Eys)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|
20819 |
roeren |
roeren:
roere (Q202p Eys)
|
roeren [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
20610 |
roerom |
meelpap:
meelpap (Q202p Eys),
roerom:
ruier um (Q202p Eys)
|
roerom; Hoe noemt U: Een gerecht dat bestaat uit meel, gekookt in water of melk, met stroop en vet opgediend (treot, potstroe, ruierom, potjebuul) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25088 |
roest |
roest:
ros (Q202p Eys, ...
Q202p Eys,
Q202p Eys),
m.
roͅs (Q202p Eys)
|
roest [SGV (1914)] || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|