18871 |
schrikken |
schaudern (du.):
(= rillen).
š‧udərə (Q202p Eys),
schrikken:
schrikke (Q202p Eys),
sjrekkə (Q202p Eys),
(= schrikken).
šre.kə (Q202p Eys),
zich vervaren:
ze.x˃ vərv‧iərə (Q202p Eys)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] || schrikken (geen context) [DC 38 (1964)]
III-1-4
|
19661 |
schrobben |
schrobben:
sjroĕbə (Q202p Eys)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
27356 |
schroefdraad |
schroefdraad:
šr ̇uf˱dr ̇ǫat (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
[N 95, 749]
II-5
|
19411 |
schroeien |
snerken:
šnerəkə (Q202p Eys)
|
schroeien [SGV (1914)]
III-2-1
|
28162 |
schroevedraaier |
schroeve(n)draaier:
šr ̇uvǝdr ̇iǝnǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
schroeve(n)zieher:
šr ̇uvǝts ̇ijǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale])
|
[N 95, 748]
II-5
|
20489 |
schrokken |
slokken:
šlu.kə (Q202p Eys),
vreten:
vrete (Q202p Eys),
vréate (Q202p Eys)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24374 |
schub |
schub:
schubbe (Q202p Eys),
WLD
š‧øp (v.) (Q202p Eys)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18844 |
schuchter |
beschaamd:
beschaemd (Q202p Eys),
bleu:
bluje (Q202p Eys),
bl‧yə (Q202p Eys),
scheu (du.):
šø͂ͅ.i̯ (Q202p Eys)
|
bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)] || bloode [SGV (1914)]
III-1-4
|
33586 |
schudden van vruchten |
schokkelen:
š‧oͅqələ (Q202p Eys)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
I-7
|
28342 |
schudgoot |
rutsche:
ru.tš (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Toestel bestaande uit een aantal metalen, gootvormige platen, een motor en andere onderdelen. Dankzij de schuddende beweging van het apparaat kunnen in een licht dalende mijngang kolen en stenen verplaatst worden. [N 95, 612; N 95, 614; monogr.; Vwo 77; Vwo 83; Vwo 693]
II-5
|