e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eys

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
streng (bn.) strang: ps. omgespeld volgens Frings.  sjtrang (Eys) streng (bijv. nw.) [SGV (1914)] III-1-4
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] strang: ps. omgespeld volgens Frings.  sjtrank (Eys) streng (garen) [SGV (1914)] III-1-3
strepen maken op het deegbrood snijden: šniǝ (Eys) Met een mes of iets dergelijks strepen trekken op het deegbrood. Zie afb. 21. [N 29, 43; monogr.] II-1
strijkbord, riester riester: rēstǝr (Eys) Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.] I-1
stro stro: struu (Eys), (o.).  štr‧yə (Eys), struu: štrȳi̯ǝ (Eys) Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] || stro? [N 93 (1983)] I-4, III-3-2
stroef lastig: leͅ.stex (Eys), sleeuw: sjlieje tĕng (Eys), sjlīēë (Eys), sjlieë teng  sjlie (Eys), stroef: stroef (Eys), wreed: vr‧iə (Eys), zuur: zu.ər (Eys) niet gemakkelijk in de omgang, stroef [stoer, stuurs, zuur, strak, straf] [N 87 (1981)] || sleeuwe tanden [SGV (1914)] || stroef [DC 26 (1954)] III-2-3, III-3-1
stronk van de knotwilg stok: štoͅ.k m. (Eys), wijdenvot: wiĕəvottə (Eys) het korte onderstuk van de knotwilg, dat blijft staan als de wilg vlak boven de grond wordt afgekapt [DC 13 (1945)] || Het korte onderstuk van een wilg wanneer de takken vlak boven de grond worden afgekapt. [N 82 (1981)] III-4-3
stronk, stengel van koolplanten moesstorkel: moossjtorkele (Eys), stronk: stronk (Eys), štro.ŋk m. (Eys) Het onderste en binnenste harde gedeelte van een koolplant waaruit de bladeren spruiten (stronk, stam). [N 82 (1981)] || koolstengels die op het veld blijven staan [N Q (1966)] I-7
strontje war: war (Eys, ... ), wVr (Eys) Zweertje op het ooglid (paddescheet, paddeschijter, kween, griet, wegescheet, padoog, schietvlek). [N 84 (1981)] III-1-2
strooibak voor kunstmest tob: tǫp (Eys), zaaibak: [zaaibak] (Eys) De bak waarin de met de hand te strooien kunstmest voort gedragen wordt, is heel vaak dezelfde bak die gebruikt wordt om graan te zaaien. Waar dit het geval is, zijn de betreffende woorden (zaaibak, -korf, -mand, -kerp, -kaar, zaadbak, -korf, -kaar), waarvan men de dialectvarianten aantreft in het lemma zaaikorf, hier slechts in de woordtypevorm opgenomen. Daarnaast zijn er benamingen die duidelijk alleen van toepassing zijn op de kunstmeststrooibak. Om de kunstmest te verspreiden werd er ook wel gebruik gemaakt van een oude emmer. Dit was het geval bij erg kleine bedrijven, bij de bemesting van kleine percelen (ook de tuin), bij kleine hoeveelheden kunstmest (zeker in het begin van de kunstmestperiode, ook als er guano gestrooid werd), of als de boer geen zaaibak had. Men kan zich voor het strooien van kunstmest ook bedienen van de ter plaatse gebruikelijke voorschoot voor het zaaien van granen. Daarom worden benamingen als zaaikleed, -slob, -scholk, scholk en voorschoot veelal slechts als type vermeld. De dialectvarianten daarvan vindt men in het lemma zaaikleed. [JG 1a + 1b add.; N 15A, 3 + 4; N 18, 109 + 110 add.; N P, 19 add.] I-1