22658 |
toneelspel |
spel:
spael (Q202p Eys),
toneel:
tōnēl (Q202p Eys),
voorstelling:
veurstelling (Q202p Eys),
vy(3)̄ərsteͅleŋ (Q202p Eys)
|
Een voorstelling door een toneelgroep [spel]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
17727 |
tonen |
laten kijken:
ki.kə loͅatə (Q202p Eys),
kieke loate (Q202p Eys)
|
tonen: Laten zien, tonen (togen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17620 |
tong |
tong:
toŋ (Q202p Eys),
tòŋ (Q202p Eys)
|
De gemetselde afscheiding tussen twee rookkanalen in een schoorsteen. De term 'wang' (L 270) wordt doorgaans gebruikt voor de zijmuren van een uitgebouwd rook- en/of wasemkanaal. [N 32, 25c; monogr.] || tong [DC 01 (1931)]
II-9, III-1-1
|
18231 |
tong van een schoen |
tong:
tong (Q202p Eys),
(v.).
t‧oͅŋ (Q202p Eys)
|
een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
30128 |
tongewelf |
gewelf:
gǝwølǝf (Q202p Eys)
|
Gewelf waarvan de dwarsdoorsnede een halve cirkel of een ellips is. [N 32, 22b]
II-9
|
21382 |
toonbank |
teek:
v.
t‧iək (Q202p Eys),
Van Dale: III. teek, (gew.) tapkast.
tiejek (Q202p Eys),
toonbank:
toenbank (Q202p Eys)
|
de winkeltafel waarop de waren worden getoond of gelegd [toog, toonbank, gaam, bank] [N 89 (1982)] || toonbank [SGV (1914)]
III-3-1
|
23464 |
torenhaan |
t hantje van dn taore?].:
kirkhaan (Q202p Eys)
|
De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23456 |
torenspits |
torenspits:
toerespits (Q202p Eys)
|
De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23300 |
torenuurwerk |
kerkklok:
kirkklok (Q202p Eys)
|
Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29108 |
tornen |
losdoen:
losdūwǝ (Q202p Eys),
losmaken:
losmākǝ (Q202p Eys)
|
De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38]
II-7
|