19377 |
verdieping |
zool:
z˙ǫal (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Indien men met de schacht(en) tot een bepaalde diepte in het carboongesteente is doorgedrongen, wordt vanuit de schacht een aantal nagenoeg horizontale gangen gedreven. Door deze gangen worden de koollagen in het mijnveld ontsloten. Het uiteindelijke netwerk van deze gangen vormt de verdieping. Een invuller uit Q 121 maakt voor de Domaniale mijn een onderscheid tussen een verdieping bij een hoofdschacht en een verdieping bij een tussenschacht. De eerstgenoemde verdieping noemt hij een "zool" terwijl de verdieping van een tussenschacht volgens hem als een "gesetz" wordt betiteld. De zegsman uit L 286 merkt voor de mijn in Eisden op dat men daar de verdiepingen voorziet van een nummer, bijvoorbeeld "zeshonderd". [N 95, 381; N 95, 174; monogr.]
II-5
|
30173 |
verdiept werk |
terugliggende voeg:
trykliqǝndǝ vōx (Q202p Eys)
|
Ten opzichte van de metselstenen dieper liggend voegwerk. [N 32, 34b; monogr; N 32, 29d.]
II-9
|
24634 |
verdord |
dor:
dor (Q202p Eys),
verdroogd:
vərdry.xt (Q202p Eys)
|
Uitgedroogd, dood, gezegd van planten en plantendelen (dor, verpieterd). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25362 |
verdoven |
bedwelmen:
bǝdwɛlmǝ (Q202p Eys),
houwen:
hōwǝ (Q202p Eys)
|
Het slachtvee verdoven alvorens het de keel door te snijden. Woordtypen als "schieten", "doodslaan", "houwen", "pin indrijven" geven aan hoe het verdoven in zijn werk gaat. [N 28, 6; N 28, 12b; monogr.]
II-1
|
18823 |
verdriet; verdriet doen |
leed:
leed (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
o.
lē.t (Q202p Eys),
pijn:
pieng (Q202p Eys),
verdriet:
verdreet (Q202p Eys)
|
een treurige stemming, zieleleed, kwelling van het gemoed, verdriet [trubbel, spijt, pijn, lijden, deer, vliem] [N 85 (1981)] || leed [SGV (1914)] || verdriet [SGV (1914)]
III-1-4
|
21757 |
verduisteren |
belazeren:
belazere (Q202p Eys),
hinterhouden:
he.ŋər hoͅ.u̯ə (Q202p Eys)
|
ontvangen geld stiekem achterhouden [seminariën, taken] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17936 |
verdwenen |
vort:
foet (Q202p Eys)
|
Weg, verdwenen: niet meer ter plaatse aanwezig (weg, verdwenen, rits, foetsie). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23855 |
vereniging die de processiepaaltjes plaatst |
jonkheid:
jonkheed (Q202p Eys)
|
De vereniging of groep die de dag voor de processie de paaltjes (met de processievaantjes) en de rustaltaren plaatst. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22058 |
verenmijt |
veerluis:
(v.).
v‧eͅarl‧ūs (Q202p Eys),
verenmijt:
vaeremiet (Q202p Eys)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: vedermijten: tasten de veren aan, vaak met weinig zichtbare schade. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22179 |
verenschurftmijt |
veerluis:
(v.).
v‧eͅarl‧ūs (Q202p Eys)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: verenschurftmijt: onderhuids, 1/3 mm, afbraak van veren; veroorzaakt de zogeheten ruiziekte. [N 93 (1983)]
III-3-2
|