23534 |
zondagmissaal |
missaal:
missaal (Q202p Eys)
|
Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23935 |
zondagschender |
zondagsschender:
zondagschender (Q202p Eys)
|
Iemand die zich niet houdt aan de zondagsrust (zondagschender). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23339 |
zonde |
zonde:
zung (Q202p Eys),
zŭng (Q202p Eys)
|
Een zonde [zund, zung]. [N 96D (1989)] || zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
23340 |
zonden |
zonden:
zŭng (Q202p Eys)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
18890 |
zonder opzet |
buiten beschouwing:
boete beschouwing (Q202p Eys),
niet expres:
geͅ.t ne.t ˂eͅ.kspreͅ.s˃ du.ə (Q202p Eys)
|
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20066 |
zonnebloem |
kleine zonnebloem:
kling zonneblom (Q202p Eys)
|
Zonnebloem (heleanthus annuus) (kleine zonnebloem, zonneroos, zonnester, zonnebloem, zonnewende, helenium). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
28991 |
zoom |
zoom:
zōm (Q202p Eys)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
20189 |
zoon |
jong:
jong (Q202p Eys),
zoon:
zoon (Q202p Eys),
zōēwn (Q202p Eys)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon [SGV (1914)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
19233 |
zorgen voor |
goed nakijken:
‧aləs˃ go.t n‧oͅaki.kə (Q202p Eys),
opletten:
oplette (Q202p Eys)
|
toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20826 |
zout |
zout:
zōwt (Q202p Eys)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|