33683 |
steenachtige grond |
steen:
stē̜i̯n (L371a Geistingen)
|
Grond die vol stenen of kiezel zit. [N 27, 32; N 11, 2d; N 27, 31; A 10, 4]
I-8
|
17820 |
steken |
steken:
stę̄kǝ (L371a Geistingen)
|
Het prikken met de angel in de huid door de bijen. [N 63, 73b; Ge 37, 124; monogr.]
II-6
|
21422 |
stelen, scheefslaan |
pikken:
gepiktj (L371a Geistingen)
|
Hij heeft het in t geheim weggenomen (gemeenzame uitdrukkingen als "scheefslaan, pikken"enz). [ZND 01u (1924)]
III-3-1
|
22367 |
stelt |
stelt:
steltj (L371a Geistingen)
|
a) elk van de beide staken met een dwarsklamp waarop men de voet zet en die gebruikt worden om daarmee grotere stappen te doen [stelt, staak, schaats] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
20323 |
sterven |
doodgaan:
doeëdgaon (L371a Geistingen),
hemelen:
hemelen (L371a Geistingen),
sterven:
sterven (L371a Geistingen)
|
sterven, doodgaan, hemelen gaan [sjterreve, hiemmelejoaë] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
steefdochter (L371a Geistingen)
|
De dochter van een tweede man of vrouw (stiefdochter) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20338 |
stiefouders |
stiefouders:
steefòjers (L371a Geistingen)
|
De tweede man of vrouw van je moeder of vader (stiefouders) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
steefzoon (L371a Geistingen)
|
De zoon van een tweede man of vrouw (stiefzoon) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
achterrug:
achter ruk (L371a Geistingen),
heimelijk:
heimelik (L371a Geistingen),
in het geniep:
in ⁄t geniep (L371a Geistingen)
|
Heimelijk, geniepig, enz. [ZND 01u (1924)]
III-1-4
|
18014 |
stikken |
stikken:
stikken (L371a Geistingen)
|
Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)]
III-1-2
|