23918 |
wonderen doen |
wonderen doen:
wónjere doon (L371a Geistingen)
|
Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22430 |
worstelen |
worstelen:
woostelen (L371a Geistingen)
|
de tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33718 |
wortelklomp van een struik |
klot:
klǫt (L371a Geistingen),
turf:
tørf (L371a Geistingen)
|
[N 27, 9c]
I-8
|
33720 |
wortels rooien |
uittrekken:
øttrękǝ (L371a Geistingen)
|
Dennenwortels met een hefboom uit de grond trekken. [N 27, 8c]
I-8
|
17888 |
wroeten |
wroetelen:
wreutelen (L371a Geistingen)
|
Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, wroetelen, woelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33242 |
zaad voor bieten |
groenzaad:
grø̄nzǭt (L371a Geistingen),
koolraabzaad:
[koolraap]zǭt (L371a Geistingen),
suikerkrotenzaad:
[suikerkroten]zǭt (L371a Geistingen)
|
In de genoemde Nijmeegse lijsten is niet gevraagd naar de algemene benaming voor het zaad van bieten, maar naar drie specifieke zaad-benamingen: voor de suikerbiet, de knolraap en de stoppelknol. In de antwoorden op deze vragen vindt men echter voornamelijk algemene benamingen, die voor meer dan één van de drie subvragen opgegeven worden. In dit lemma staan eerst deze algemene benamingen bijeen; aan het slot zijn de specifieke benamingen per bietensoort opgenomen. Dit zijn in nagenoeg alle gevallen min of meer gelegenheidssamenstellingen van de term voor het gewas uit paragraaf 2.1 met het woord zaad (vgl. ook aflevering I.4, lemma Zaad met kaart). In dit lemma wordt dan ook voor de fonetische documentatie van de eerste elementen van de betrokken samenstellingen verwezen naar de lemmaɛs over de gewasnamen: Voederbiet, Suikerbiet, Koolraap en Knolraap. [N 12, 42, 49 en 50; N 12A, 4c; JG 1b; monogr.]
I-5
|
32996 |
zaaien |
zaaien:
zɛi̯ǝ (L371a Geistingen)
|
[N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.]
I-4
|
33241 |
zaaien, van bieten |
poten:
pōtǝ (L371a Geistingen)
|
Vergelijk ook het algemene lemma Zaaien in aflevering I.4 en Poten. Het object is steeds bieten, enz. [N 12, 43; N 15, 1c; monogr.]
I-5
|
33016 |
zaaimachine |
zaaimachientje:
zɛi̯mǝšinkǝ (L371a Geistingen)
|
Machine voor algemeen gebruik bij het zaaien in rijen. Soms komt een afzonderlijke plantnaam in de naam van het werktuig voor: bietenmachine, krotenmachine, enz. Vaak is dan door de informant uitdrukkelijk opgemerkt dat men deze machine ook voor het zaaien van andere gewassen gebruikte. Ook bij plantmachine wordt door de informant opgemerkt dat het werktuig voor het zaaien wordt gebruikt. Daarom staat hier alles bijeen. Zie afbeelding 4. [N J, 8c; JG 1a, 1d; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
18393 |
zak in kledingstuk |
maal:
maal (L371a Geistingen)
|
Zak in een kledingstuk [zak, tes, maal] [N 114 (2002)]
III-1-3
|