23309 |
bonnet |
bonnet (<oudfr.):
bəneͅt (L371a Geistingen)
|
De bonnet van de priester. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34031 |
bonte koe met rode kop |
bonte koe met (een) rode kop:
bǫntǝ kǫu̯ mɛt rūi̯ǝ kǫp (L371a Geistingen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123a]
I-11
|
34038 |
bonte koe met zwarte kop |
bonte koe met zwarte kop:
bǫnjtǝ kǫu̯ mɛt zwartǝ kǫp (L371a Geistingen)
|
[N 3A, 128]
I-11
|
33511 |
boomgaard |
bongerd:
boŋərt (L371a Geistingen),
fruitwei:
frøͅi̯t[wei} (L371a Geistingen)
|
I-7
|
24511 |
boomstronk |
boks:
boks (L371a Geistingen),
boͅks (L371a Geistingen)
|
boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
22339 |
boomvruchten stelen |
gaan aan:
aan de ... (kersen, appelen) gaan (L371a Geistingen)
|
boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
34565 |
boomwagen |
huts:
høts (L371a Geistingen)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bōnǝ (L371a Geistingen),
bǭnǝ (L371a Geistingen)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
17765 |
borstkas |
borst:
ich heub ein kaòòi oppe borst (L371a Geistingen),
ich hĕŭp ein koaj oppe borst (L371a Geistingen),
ich həb kaai oppe borst (L371a Geistingen)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-1
|
33969 |
borstriem |
voorkont:
vø̜̄rkont (L371a Geistingen)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|