21970 |
duivenmelker |
duivenpiet:
doevepit (L371a Geistingen)
|
Duivenmelker.
III-3-2
|
18006 |
duizelig |
dol:
dul (L371a Geistingen, ...
L371a Geistingen),
dul es ə kuukə (L371a Geistingen),
duizelig:
duzelig (L371a Geistingen),
verduizeld:
vərduusəltj (L371a Geistingen),
versuft:
versuftj (L371a Geistingen)
|
Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)] || hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18007 |
duizelig zijn |
draaien, beginnen te -:
hè bəgintj tjə drejə (L371a Geistingen)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
24312 |
duizendpoot |
duizendbeen:
dūzəndbēͅi̯n (L371a Geistingen),
duizendpoot:
doezendpoet (L371a Geistingen)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34239 |
dunne melk |
blauwe melk:
blau̯wǝ mɛlk (L371a Geistingen)
|
Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74]
I-11
|
28467 |
dwarsbouwers |
scheefwerkers:
šęjfwerkǝrs (L371a Geistingen)
|
Bijen die dwars of kruisgewijze door de korf heen bouwen. [N 63, 17d; N 63, 17c]
II-6
|
19345 |
dwarsdrijver |
wars-nak:
waat einə wijrsnak (L371a Geistingen),
warse, een -:
waat eine wèèrse (L371a Geistingen),
warserik:
waat einə wijrsərik (L371a Geistingen)
|
Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19504 |
dweil |
dweil:
dweiəl (L371a Geistingen)
|
Hoe heet de doek uit grof linnen waarmee vocht van de vloer wordt opgenomen ? [ZND 48 (1954)]
III-2-1
|
18405 |
eau de cologne |
eau de cologne (fr.):
eau de klonj (L371a Geistingen)
|
Eau de cologne. Reukwater, eau de cologne [lodderijn] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33297 |
echte koekoeksbloem |
koekoeksbloem:
kukuksblom (L371a Geistingen)
|
Lychnis flos-cuculi L. Een algemeen voorkomende plant in graslanden met rechtopstaande stengel en roze-rode bloemen met gespleten kroonbladeren. De plant bloeit van mei tot september en komt ook wel gekweekt voor. De hoogte varieert van 30 tot 90 cm. [A 17, 2; A 49B, 2; monogr.]
I-5
|