| 33968 |
borsttuig |
borsthaam:
bǫrst˱ām (L371a Geistingen)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
| 33713 |
bos |
bos:
bǫs (L371a Geistingen)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 24669 |
bosanemoon |
bosanemoon:
-
bosannəmoo:n (L371a Geistingen)
|
bosanemoon [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
| 24597 |
bosrank |
wingerd:
?
wingərt (L371a Geistingen)
|
bosrank [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
| 34258 |
boter |
botter:
botǝr (L371a Geistingen)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
| 20637 |
boterham |
boterham:
boterham (L371a Geistingen)
|
Moeder! Mag ik een boterham [ZND 45 (1946)]
III-2-3
|
| 28461 |
bouwen |
bouwen:
bǫwǝ (L371a Geistingen),
werken:
werkǝ (L371a Geistingen)
|
Het maken van de wasraat door de bijen. Steeds begint de zwerm met het bouwen van de werkbijenraat, het zogenaamde fijn werk. Vervolgens gaat ze over tot het maken van grof werk of darrenraat. Normaal bouwt de zwerm van boven naar beneden d.w.z. de punt van de zeshoek wijst naar beneden, maar ze kan ook andersom werken. Onder alle omstandigheden blijft de zwerm echter efficiënt werken. [N 63, 16a; Ge 37, 54]
II-6
|
| 33644 |
bouwland |
akkerland:
akǝrlanjtj (L371a Geistingen),
land:
lont (L371a Geistingen),
veld:
fɛljtj (L371a Geistingen)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 32729 |
bouwvoor |
bouwlaag:
būlǭx (L371a Geistingen),
bǫu̯Iǭx (L371a Geistingen)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
| 17639 |
bovendeel van de rug |
krommenek:
kraomenak (L371a Geistingen),
Verdwijnt t.v.v. op de nak zitten.
op de kraomenak zitten (L371a Geistingen),
nek:
- "op de kraomenak zitten"verdwijnt t.v.v. op de nak zitten.
op de nak zitten (L371a Geistingen)
|
Bovendeel van de rug (poekel, kraomenak, kriemer, rug?, nak?) [N 109 (2001)] || Op de rug zitten (poekelen, op de poekel/kraomejak zitten). [N 109 (2001)]
III-1-1
|