e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q021p plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wijwatervat wijwaterbak: wiewaaterbak (Geleen) De met wijwater gevulde bak bij de ingang(en) van de kerk [wijwater(s)bak, -vat, -steen?]. [N 96A (1989)] III-3-3
wijzerplaat van het torenuurwerk wijzerplaat: wiezerplaat (Geleen) De wijzerplaat van de torenklok. [N 96A (1989)] III-3-3
wijzers van het torenuurwerk wijzers: wiezers (Geleen) De wijzers van de torenklok. [N 96A (1989)] III-3-3
wild konijn (enkelv.) wilde konijn (id.): wille knien (Geleen) wild konijn (enkelv.) [DC 55 (1980)] III-4-2
wild konijn (meerv.) wilde konijnen (id.): wille kniene (Geleen) wild konijn (meerv.) [DC 55 (1980)] III-4-2
wilde gans gans: gaus (Geleen), wilde gans: wilj gaus (Geleen) gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans [N 09 (1961)] || wilde [v] [een ~ gans] [SGV (1914)] III-4-1
wilde zuring surelle (fr.): sǝ`ręl (Geleen) Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.] I-3
wilg (alg.) vitsenboom: gele twijgen  witseboum (Geleen), wijde: ⁄n wiej (Geleen), -  wie (Geleen), wijdenhout: wieënhout (Geleen) wilg [N 38 (1971)] || wilg (Salix) [DC 28 (1956)] III-4-3
wilgenkatje katje: ketje (Geleen), eigen spellingsysteem  ketje (Geleen), WLD  kétjes (Geleen) De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)] III-4-3
wilgensoorten rode wilg: rode wilg (Geleen), smik: eigen spellingsysteem additie bij vraag 19 e.v. = zweep. / witcheboum = treurwilg. Als deze gesnoeid werden waren we er als jongens als de kippen bij om hiervan de lange takken te pakken te krijgen, deze deden dan diens als "sjmik"(zweep) om de meisjes om de benen te slaan, die al gillend wegliepen als ze ons ermee zagen komen.  sjmik (Geleen), vitsenboom: eigen spellingsysteem additie bij vraag 19 e.v. = treurwilg. Als deze gesnoeid werden waren we er als jongens als de kippen bij om hiervan de lange takken te pakken te krijgen, deze deden dan dienst als "sjmik"(zweep) om de meisjes om de benen te slaan, die al gillend wegliepen als ze ons ermee zagen komen.  witcheboum (Geleen), waterwilg: -  waterwilg (Geleen), zaalwilg: rode wilg  zaalwilg (Geleen) treurwilg [N 82 (1981)] || wilg (Salix) [DC 28 (1956)] || wilgensoorten [DC 28 (1956)] III-4-3