27545 |
handschoen, handbeschermer |
handbeschermer:
(mv)
hanjtjbǝšɛrmǝrs (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
hands:
hē̜jšǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Handschoen of handbeschermer. Er zijn werkzaamheden waarbij handbeschermingsmiddelen moeten worden gedragen zoals bij ijzertransport en andere waarbij het verboden is om deze middelen te dragen, zoals bij draaiende boren, werken aan bewegende delen van machines of aan- en afkoppelen van wagens (MBK V pag. 139). Lauraders moeten bij hun werk handschoenen dragen. [N 95, 882; N 95, 883]
II-5
|
22879 |
handspel |
hands (eng.):
hens (Q021p Geleen)
|
Hij heeft de bal men de hand aangeraakt, het is ... [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
33040 |
handvat van de zicht |
handhaaf:
hantjǝf (Q021p Geleen)
|
De steel van de zicht bestaat uit één stuk hout. Het bovenste deel ervan is scherp gebogen. Dit deel dient als handvat waarmee men de zicht hanteert. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 en afbeelding 5. Vergelijk de lemma''s over de handvatten aan de steel van de zeis (3.2.4 - 3.2.7) in aflevering I.3. In de volgende plaatsen werd hetzelfde antwoord gegeven als voor "steel" (zie het lemma ''steel van de zicht'', 4.3.2): K 278, L 164, 288a, 296, 314, 320, 327, 330, 378, 381, 381b, 422, 426, 429, 431, P 175, Q 14, 15, 33, 71, 90, 93, 96, 99, 121, 197, 198b, 201, 207.' [N 18, 70b; JG 1a, 1b; A 14, 9; L 45, 9; monogr.]
I-4
|
19566 |
handveger, stoffer |
handborstel:
handjbeuschtel (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
handveger:
hantjvaegtər (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
het voorwerp waarmee vloeren en vloerkleden stofvrij worden gemaakt met stugge haren [DC 15 (1947)] || het voorwerp waarmee vloeren en vloerkleden stofvrij worden gemaakt met zachte haren [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
25056 |
handvol |
handvol:
ampfel (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
hamfel (Q021p Geleen),
hampfel (Q021p Geleen),
handvol (dim.):
empfelke (Q021p Geleen)
|
de hoeveelheid die men in een hand kan nemen [haffel, handvol, grap, grop] [N 91 (1982)] || handvol
III-4-4
|
32934 |
handvol hooi, pluk hooi |
wis:
woš (Q021p Geleen)
|
De kleine hoeveelheid hooi die men met de handen kan oppakken. Soms wordt uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen de pluk hooi die men in de hand pakt en de hoeveelheid die men in de armen kan nemen, bij voorbeeld in L 295: een "tuske" is zoveel als men in de handen kan nemen, en een "ervel" is zoveel als men in de armen kan nemen; in Q 200, 247 en 247a is dit respectievelijk een "floes" en een "wis". Soms geven diminutiva aanleiding tot klankschilderende woorden; ze staan achter in het lemma bijeen. [N 14, 116; N 14, 131 add.; monogr.]
I-3
|
17811 |
hangen |
hangen:
hange (Q021p Geleen)
|
hangen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19373 |
hangslot |
hangslot:
hangsjlaot (Q021p Geleen),
kluister:
kloester (Q021p Geleen)
|
hangslot [N 07 (1961)]
III-2-1
|
18979 |
hansworst |
aansteller:
aansjtĕller (Q021p Geleen),
baarkalf:
baarkäuf (Q021p Geleen),
onnozele hals:
(mnl.).
onnuaezele hals (Q021p Geleen)
|
iemand die zich belachelijk aanstelt [hanswordt, polichinelle] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21413 |
hard schreeuwen |
hard schreien:
haart sjrīējə (Q021p Geleen),
hel schreeuwen:
hel sjrieve (Q021p Geleen)
|
hard schreeuwen; je moet - - anders verstaat hij ons niet [DC 03 (1934)]
III-3-1
|