20698 |
appelmoes |
appelenprots:
Syst. WBD
appeleprótsj (Q021p Geleen),
appelmoes:
appelmoos (Q021p Geleen),
Syst. WBD
appelmoos (Q021p Geleen),
appelspijs:
appelsjpies (Q021p Geleen),
compte:
kompot (Q021p Geleen)
|
Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] || appelmoes [trot, trut] [N 38 (1971)]
III-2-3
|
21119 |
appels van de boom schudden |
schudden:
eigen spellingsysteem
sjödde (Q021p Geleen)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
24119 |
appelvink |
bloedvink:
bloowdvéénk (Q021p Geleen),
kersvink:
keesjvéénk (Q021p Geleen)
|
appelvink (18 grote snavel, kort staartje; grote vogel; zeer schuw; zeldzaam; vreet vruchtenpitten; roep [ptik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22451 |
aprilgrap |
aprilgrap:
aprilgrap (Q021p Geleen)
|
De onzinnige boodschap op 1 april [aprilvis, aprilzaad, zikkelzaad]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21848 |
arbeid |
werken:
wirke (Q021p Geleen)
|
het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33100 |
aren lezen |
zomeren:
zø̄mǝrǝ (Q021p Geleen)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (Q021p Geleen),
pin:
pen (Q021p Geleen)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
18239 |
armband |
armband:
ermbanjd (Q021p Geleen),
ermbànjt (Q021p Geleen)
|
band- of ringvormig, gewoonlijk metalen sieraad dat om de arm of pols gedragen wordt [armband, bracelet] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
21709 |
armbestuur |
sint-vincentius:
St. Vincentius (Q021p Geleen)
|
de instelling die zich tot doel stelt arme mensen te ondersteunen [arme, armekom-mer, grootvaal, armbestuur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23355 |
armenbanken |
armenbanken:
erme benk (Q021p Geleen)
|
De banken achter in de kerk, die niet werden verpacht [gemeine banken, vrije banken, ermebanke, vrije plaatsen?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|