17570 |
hoofd |
hoofd:
huit (Q021p Geleen),
kop:
kop (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen)
|
[N 10 (1961)]hoofd [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
bolles:
bölles (Q021p Geleen),
B.v. ich sloan dich veur diene bulles.
bulles (Q021p Geleen),
gielis:
geeles (Q021p Geleen),
knikker:
knikker (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
28175 |
hoofd ventilator |
hoofdventilator:
hoofdventilator (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Julia])
|
De ventilator die met de uittrekkende schacht is verbonden en zorgt voor de hoofdventilatie in de ondergrondse werken. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schacht)- zie men het lemma Schacht. [N 95, 207; monogr.]
II-5
|
23420 |
hoofdaltaar |
hoogaltaar:
hoageltjer (Q021p Geleen)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18187 |
hoofddoek |
plag:
plak (Q021p Geleen)
|
hoofddoek [SGV (1914)]
III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
geperste kop:
gepeeschte kop (Q021p Geleen),
hoofdkaas:
huidkies (Q021p Geleen),
hoofdpummel:
huidpummel (Q021p Geleen),
hoofdvlees:
høͅi̯t˃vleͅi̯š (Q021p Geleen),
preskop:
preskop (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
hoofdkaas [DC 30 (1958)] || zult (hoofdkaas) [SGV (1914)]
III-2-3
|
19654 |
hoofdkussen |
hoofdpulf:
høͅi̯pøləf (Q021p Geleen)
|
hoofdkussen [SGV (1914)]
III-2-1
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppien (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen,
Q021p Geleen,
Q021p Geleen)
|
hoofdpijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
22077 |
hoog vliegen |
hoog zitten:
ze zitte hoag (Q021p Geleen),
zitten hoog (Q021p Geleen)
|
Hoe zegt men: de duiven vliegen hoog (bijv. bij mooi weer)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23210 |
hoogdag |
hoogfeest:
hoagfeës (Q021p Geleen)
|
Een hoge kerkelijke feestdag [hoogdag, hoogtijd]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|