17562 |
kraakbeen |
knoers/knors:
knoosj (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
kraakbeen:
kraakbein (Q021p Geleen)
|
kraakbeen [SGV (1914)] || kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
22858 |
kraaltjes |
kraaltjes:
krɛlkəs (Q021p Geleen)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
20146 |
kraamverzorgster |
verpleegster:
verpleegster (Q021p Geleen)
|
kraamverpleegster; gediplomeerde verzorgster moeder/kind [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kroenekraan (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
kraanvogel [SGV (1914)]
III-4-1
|
17918 |
krabben |
kratsen:
kratsen (Q021p Geleen),
kratze (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen),
schuren:
schoere (Q021p Geleen)
|
krabben [SGV (1914)] || krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25550 |
krabsel |
korst:
kǭš (Q021p Geleen)
|
Deeg dat zich aan de zijkanten en op de bodem van de trog heeft vastgezet. [N 29, 21a]
II-1
|
23718 |
kralen van de rozenkrans |
kralen:
kralle (Q021p Geleen)
|
De kralen van de rozenkrans [de kralle, krelkes, kraole, kräölkes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32072 |
kram |
oog:
(mv)
ūgǝ (Q021p Geleen)
|
Oog, haak of kram waarin het slaghout gestoken werd om het vast te zetten. [N 17, 21; N G, 56g]
I-13
|
21340 |
kramer |
kramer:
kriĕmer (Q021p Geleen),
krimer (Q021p Geleen)
|
kramer [SGV (1914)]
III-3-1
|
27868 |
krans, afslagmijnen |
krans:
krans (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
kransschoten:
kransšø̄t (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Laura, Julia]),
zijschoten:
zišø̄t (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Domaniale]),
zolen:
zǭlǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
De buitenste ring of ringen van schoten van een schietfront. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in: A. algemene benamingen voor de buitenste ring of ringen van schoten; B. kransschoten of afslagmijnen die aan de bovenzijde van het front zijn aangebracht; C. kransschoten of afslagmijnen die aan de zijkant van het front zijn aangebracht; D. kransschoten die in de buurt van het vloergesteente zijn aangebracht. Door het feit dat er in de vragenlijst N 95 geen onderscheid is gemaakt tussen vloerschoten en kopschoten van een krans en de gelijknamige schoten die worden geboord bij het schieten van de stok, zijn een aantal woordtypen en varianten uit de groepen B. en D. mogelijk ook van toepassing op de boorgaten van het schietfront van een galerij. [N 95, 434; N 95, 436; N 95, 437; N 95, 438; N 95, 431; monogr.; Vwo 51; Vwo 52; Vwo 189; Vwo 271; Vwo 279; Vwo 452; Vwo 455; Vwo 520; Vwo 521; Vwo 559; Vwo 649; Vwo 751; Vwo 756; Vwo 836]
II-5
|