e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kuif kuif: koef (Geleen, ... ), kuuf (Geleen, ... ) kuif [N 10 (1961)] || kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)] III-1-1, III-4-1
kuiltje (in de kin / wangen) kuiltje: kuulke (Geleen, ... ), kūūlke (Geleen) Een dergelijk deukje in de kin? [DC 21 (1952)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)] III-1-1
kuip kuip: kūp (Geleen) In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.] II-12
kuiper kuiper: kȳpǝr (Geleen), vatenmaker: vǭtǝmē̜kǝr (Geleen) Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.] II-12
kuis, ingetogen braaf: braaf (Geleen, ... ), kuis: kuus (Geleen), zuiver: zuuver (Geleen) kuis, zuiver [N 96D (1989)] || kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)] III-2-2
kuisheid zuiverheid: zuuverheid (Geleen) Kuisheid, zuiverheid. [N 96D (1989)] III-3-3
kuit brade: RK -> kuit.  brao (Geleen), brŏŏë (Geleen), kuit: kuut (Geleen, ... ), kūūt (Geleen), eigen spellingsysteem  kuut (Geleen) dij [SGV (1914)] || dijen [SGV (1914)] || Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)] || kuit [SGV (1914)] || kuit (ve vis) [SGV (1914)] || kuit (wade) [DC 01 (1931)] III-1-1, III-4-2
kuitbroek kuitboks: kuut bòks (Geleen) een kuit- of kniebroek [N 59 (1973)] III-1-3
kundig geschoold: gesjuâêld (Geleen), kundig: kunjig (Geleen) een vaardigheid goed geleerd hebben [mannen, meester geraken] [N 85 (1981)] || kundig [SGV (1914)] III-1-4
kussensloop kustijk: kästeek (Geleen), køštēk (Geleen) (kussen) sloop || kussensloop [SGV (1914)] III-2-1