e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
relikwiekastje relikwienkastje: relekwiejekesje (Geleen) Het kastje waarin relikwieën bewaard worden, reliekschrijn. [N 96A (1989)] III-3-3
remschijf stuwtoerplaat: štywtūrplāt (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De schotelvormige schijf van de remschijftransporteur die zorgt voor het afremmen van de kolen of stenen. [N 95, 662] II-5
remschijfketting stuwtoerketten: štywtūrkɛtǝ (Geleen  [(Maurits)]   [Laura, Julia]) De transportketting van een remschijftransporteur. [N 95, 663] II-5
remschijftransporteur stuwtoer: stywtūr (Geleen  [(Maurits)]   [Domaniale]) Een soort remmende transporteur voorzien van een ketting met schijven voor het vervoer van kolen in steile en halfsteile lagen van boven naar beneden. De ketting beweegt door halfronde of hoekvormige goten naar beneden en remt door middel van schijven het te vervoeren materiaal. Een invuller uit Q 121 schrijft over de opgave "kandeltoer" dat dit op de Domaniale mijn halfronde platen waren van ongeveer 2 meter met aan de zijkant een ronde buis van 15 cm doorsnee waardoor de stuwketting naar boven werd getrokken. [N 95, 615; N 95, 661; monogr.] II-5
rentenier rentenier: renteneer (Geleen) rentenier [SGV (1914)] III-3-1
rentenieren rentenieren: renteneere (Geleen) leven van de inkomsten van je goederen of kapitaal [heren, rentenieren] [N 89 (1982)] III-3-1
rentmeester rentmeester: renkmeister (Geleen) rentmeester [SGV (1914)] III-3-1
repareren lappen: lapǝ (Geleen), maken: maake (Geleen), mākǝ (Geleen), repareren: reparere (Geleen) Herstellen of repareren van schoenen. [N 60, 231b; N 60, 231c] || repareren, opknappen [oplappen, flikken, lameseren] [N 91 (1982)] II-10, III-4-4
rest in het glas klats: klàtsj (Geleen), klatsje: kletsjke (Geleen), klètsjkə (Geleen) restje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid bier onder in een glas (kletske) [N 80 (1980)] III-2-3
restant vissen fuik: foek (Geleen), snoek: sjnook (Geleen), snoek (mv.): sjneuk (Geleen) fuik [SGV (1914)] || snoek [SGV (1914)] III-4-2