e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

Gevonden: 5298
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broek met split boks met spleet: mit sjpleet (Geleen) een broek met een slip aan de voorkant [N 59 (1973)] III-1-3
broek: algemeen boks: bòks (Geleen), broek: brook (Geleen, ... ), hae heelj z⁄n brook op mit eine laere reem (Geleen) broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)] III-1-3
broekenplank broekenplank: brōkǝplaŋk (Geleen) De broekenplank is de strijkplank die bij het openpersen van de broeksnaden in de broekspijp gestoken wordt. Deze plank heeft volgens de informant van L 416 de lengte van de broekspijp. De informanten van Q 17, Q 165 en Q 198 noemen zowel de plank waarmee zij de broekspijpen persen als de plank waarmee zij de mouwnaden persen mouw(e)plank(je) of mouwenhout. Zie ook de lemmata ɛpersplankɛ en ɛmouwplankɛ. Zie afb. 15.' [N 59, 19c] II-7
broekland, moeras moer: moer (Geleen), moeras: moeras (Geleen), prats: pratsch (Geleen), zomp: Opm. v.d. invuller: korte oe.  zoemp (Geleen) moeras [DC 02 (1932)] III-4-4
broekspijp pijp: piepe v.d. bòks (Geleen) de pijpen van de broek [N 59 (1973)] III-1-3
broeksriem riem: hae heelj z⁄n brook op mit eine laere reem (Geleen) Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] III-1-3
broekzak achter vottentas: votte tesj (Geleen) de achterzak [N 59 (1973)] III-1-3
broekzak opzij tas opzij: tesj opziej (Geleen) de broekzak opzij [N 59 (1973)] III-1-3
broekzak voor steektas: sjtaektesj (Geleen) zakken voor in broek, i.p.v. opzij (steekzak?) [N 59 (1973)] III-1-3
broer broer: broor (Geleen, ... ), brōr (Geleen), brôr (Geleen), brøͅr (Geleen) broeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || broer [DC 03 (1934)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2