e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

Gevonden: 5298
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bromtol huildop: huuldop (Geleen, ... ), uuldop (Geleen), (huilen)  huuldop (Geleen, ... ), huildop  huuldob (Geleen), muziekdop: meziekdob (Geleen), zoemer: zoemer (Geleen) Bromtol. || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. I. als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [DC 24 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. II. als deze van blik en bontgekleurd is? [DC 24 (1953)] III-3-2
bron bron: brŏn (Geleen), brón (Geleen), kwel: kwel (Geleen), wel: well (Geleen), wɛl (Geleen) bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I] I-8, III-4-4
bronstig berig: bērex (Geleen), breustig: brø̄sex (Geleen), brø̄stex (Geleen) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12
bronstig, van merries rossig: rø̜sex (Geleen) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.] I-9
brood brood: braoat (Geleen), broat (Geleen, ... ), broit (Geleen), bruāt (Geleen), met een hoedje (â) op de \\  brûət (Geleen), met v-tje (ø) op de a  brōad (Geleen) brood [DC 03 (1934)], [DC 39 (1965)], [RND] III-2-3
brood met gaten in de kruim los brood: los brwoat (Geleen) Wanneer de grondstoffen niet gelijkmatig over het deeg verdeeld zijn, kan dit zich wreken in de structuur van de kruim van het gebakken brood. Als de gist niet goed fijngemaakt is, kunnen er grote gaten in de kruim ontstaan (Schoep blz. 125). De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 69a luidde: "Hoe noemt u brood met gaten in de kruin?" Het feit dat dit ''kruin kruim'' (= "binnenste van het brood") moest zijn heeft de beantwoording niet noemenswaardig be√Ønvloed. Men had immers ''kruin'' de betekenis "korst" kunnen geven (zie wbd ii afl. 1 blz. 126 in de vertaling) maar uit de antwoorden blijkt dat geenszins. In het lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor.' [N 29, 69a; N 29, 69b] II-1
brood netten afnetten: āfnetǝ (Geleen), nat maken: nāt mākǝ (Geleen) Het bevochtigen van de bovenzijde van deegbrood. De bedoeling van deze bewerking is om bij het bakken een mooie bruine korst te krijgen. [N 29, 40a; N 29, 30b; N 29, 39b; N 29, 40d; monogr.] II-1
brood uit de oven halen uitdoen: ūtdǭn (Geleen) Het brood uit de oven halen wanneer het gereed is. Een bij het woord opgegeven object "brood" is niet opgenomen. [N 29, 50; N 29, 49; OB 2, 2e; monogr.] II-1
brood uit het blik of van de plaat halen deruitdoen: drūtdǭn (Geleen) Een eventueel opgegeven object brood, weg e.a. wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 52] II-1
broodje broodje: brödje (Geleen), Syst. WBD Zachte korst  brêûtjes (Geleen), hel broodje: hel brödje (Geleen), kadetje: Syst. WBD Harde korst.  kedétjes (Geleen), weggetje: Syst. WBD Zachte korst  wékske (Geleen) verschillende soorten broodjes [N 29 (1967)] || Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)] III-2-3