20445 |
de dode naar de kerk brengen |
het lijk dragen:
(het) liek draagen (Q021p Geleen)
|
het lijk naar de kerk brengen [bijv. door buurtbewoners] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23471 |
de doodsklok luiden |
voor een dode luiden:
t loed veur dn doaje (Q021p Geleen)
|
Het luiden voor iemand die pas gestorven is, een overledene overluiden [t loet tsóm doeëd, de doodsklok luiden, iemand ovverluuje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21997 |
de duiven niet loslaten |
niet loslaten:
neet loslaote (Q021p Geleen),
niet lossen:
neet losse (Q021p Geleen)
|
de duiven niet loslaten? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22010 |
de duivenklok afstemmen op de moederklok |
afslaan:
aafslaon (Q021p Geleen),
afslag (zn.):
aafsjlaag (Q021p Geleen)
|
Hoe heet het afstemmen van de klok op de tijd van de moederklok? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21994 |
de duivenklok gelijkzetten met de moederklok |
de klokken zetten:
klokke zitte (Q021p Geleen),
zetslaan?:
zètsjlaon (Q021p Geleen)
|
het gelijkzetten van de klokken der spelers met de moederklok? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21947 |
de duivin in een hoekje jagen (baltsverschijnsel) |
jagen:
joege (Q021p Geleen),
op dreef zijn:
op drif zeen (Q021p Geleen)
|
Hoe benoemt men de volgende baltsverschijnselen van duiven: de duivin in een hoekje jagen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20395 |
de echtelijke staat |
huwelijkse staat:
huuwelèke-sjtaot (Q021p Geleen)
|
de echtelijke staat, het gehuwde leven [ieësjtand] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
22167 |
de eerste duiven die in de lucht opgemerkt worden |
de kop:
dao keumt de kop (Q021p Geleen),
eerste duiven:
eèsjte doeve (Q021p Geleen)
|
Hoe zegt men: de eerste duiven die in de lucht opgemerkt worden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25634 |
de eerste keer bakken |
voorbakken:
vø̄rbakǝ (Q021p Geleen)
|
[N 29, 60]
II-1
|
32763 |
de eg |
eegd/eeg:
ē̜x (Q021p Geleen)
|
Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.]
I-2
|