22125 |
de gummiring afnemen |
aftrekken:
aaftrèkke (Q021p Geleen),
de ring afdoen:
rink aafdoon (Q021p Geleen)
|
het afnemen van de gummiring? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
29031 |
de hittegraad vaststellen |
de hits voelen:
dǝ hets vø̄lǝ (Q021p Geleen)
|
De hittegraad van het persijzer vaststellen door met een natte vinger te voelen of bijv. door op het ijzer te spugen. [N 59, 78]
II-7
|
34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
oplaten:
oplǭtǝ (Q021p Geleen)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
21416 |
de hort op? |
de hort op:
de hort op (Q021p Geleen),
op rabot (<fr.):
op rebord zijn (Q021p Geleen),
Van Dale: II. rabot (<Fr. ribote), (gew.) in de uitdr. op rabot zijn, gaan, aan de zwier zijn of gaan.
op rabot (Q021p Geleen),
op rits:
op rits (Q021p Geleen)
|
op merooi zijn: Kent u een woord: I. ---- (niet thuis zijn, de hort op zijn, vooral van vrouwen) II. andere uitdrukking [DC 43 (1968)] || Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)]
III-3-1
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aansteken:
aasjtaeke (Q021p Geleen)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
doven:
douve (Q021p Geleen)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22389 |
de kaarten couperen |
afpakken:
aafpakke (Q021p Geleen)
|
Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22390 |
de kaarten ronddelen |
geven:
gaeve (Q021p Geleen)
|
De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22387 |
de kaarten schudden |
schuddelen:
sjuddele (Q021p Geleen)
|
Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34632 |
de kar wipt |
opkippen:
(de kar) kept˱ op (Q021p Geleen)
|
Als de kar op een verkeerde manier geladen is (zie de lemmata te licht in de rug en te zwaar in de rug), heeft ze de neiging om te wippen. [N 17, 96 + 99]
I-13
|