34479 |
pas uit het ei gekomen kipje |
kwagkuiken:
kwaxkē̜i̯kǝ (Q004p Gelieren Bret)
|
[N 19, 40b]
I-12
|
17911 |
persen |
werken:
werken (Q004p Gelieren Bret)
|
Het maken van uitdrijvende bewegingen, gezegd van de koe die gaat kalven. [N 3A, 47]
I-11
|
24224 |
piepen |
keken:
kękǝ (Q004p Gelieren Bret),
schetteren:
šętǝrǝ (Q004p Gelieren Bret)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.]
I-12
|
29952 |
pik |
pik:
pek (Q004p Gelieren Bret)
|
Houwwerktuig met korte steel en één arm, die in een punt uitloopt. Zie afb. 14a. ø̄De pik dient den metselaar bijz. tot afbraak van oud metselwerkø̄ (Van Houcke, pag. 271). [N 30, 19a; monogr.]
II-9
|
30050 |
piketten |
paaltjes:
pēlkǝs (Q004p Gelieren Bret)
|
De houten palen die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. Piketten hebben doorgaans een lengte van 70 tot 80 cm. Zie voor de woordtypen 'metskluppelen' en 'korteling' ook het lemma 'Korteling'. [N 30, 24b]
II-9
|
29954 |
pikhouweel |
pioche:
pijǫš (Q004p Gelieren Bret)
|
Houwwerktuig met lange steel en twee armen. Een van de armen heeft een beitelvormig uiteinde, de andere loopt uit in een punt. Zie ook afb. 14c. [N 30, 19c; monogr.]
II-9
|
17670 |
pink |
pink:
peŋk (Q004p Gelieren Bret)
|
Eénjarig kalf, onverschillig van welk geslacht, dat nog alle melktanden heeft. [N C, 9b en 8; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20]
I-11
|
30564 |
plakspaan |
plakspaan:
plakspǭn (Q004p Gelieren Bret)
|
Van een handvat voorziene houten of metalen plankje dat wordt gebruikt bij het gelijkschuren van raapspecie of gestort beton. Zie ook afb. 88. De 'sprahe' (Q 121) bestaat uit een rechthoekig blad van vrij dun en ietwat buigzaam staal waarop een handvat gemonteerd is. Zie voor dit woordtype ook RhWb (VIII), k. 404, s.v. 'Sprahe', ø̄spreeuwø̄. De 'houten riester' (Q 121) heeft dezelfde vorm als de 'sprahe'. Soms is op deze houten riester een laag 'vilt' ('velts') gespijkerd. De '(ijzeren) riester' (Q 121) vertoont grote overeenkomst met de 'sprahe', maar is van een dikkere soort staal gemaakt. De voorkant is afgerond in de vorm van een cirkelsegment (Lochtman, pag. 22). [N 30, 9; monogr.]
II-9
|
34085 |
platen |
platen:
plãtǝ (Q004p Gelieren Bret)
|
De zijvlakken van het kruis. [N 3A, 111b]
I-11
|
33032 |
platliggen van graan |
is daalgevallen:
es dǭlgevalǝ (Q004p Gelieren Bret)
|
Wanneer de halmen door wind en regen platgeslagen zijn en tegen de grond liggen, is dat lastig werken voor de zichter. Hier staan steeds de persoonsvormen van het werkwoord genoemd, waarbij als onderwerp moet gedacht worden: "het koren"; achter in het lemma staan enkele zelfstandige naamwoorden: "platgelegerd graan". Heel in de uitdrukking ''(het koren) ligt heel'' staat voor ''helemaal''. [N 15, 13; monogr.]
I-4
|