22319 |
nieuwjaar |
nieuwjaar:
noowjuer (P186p Gelinden),
noͅejuer (P186p Gelinden)
|
Zalig (of Gelukkig, enz.) Nieuwjaar! [ZND 05 (1924)]
III-3-2
|
18020 |
niezen |
niesten:
nistə (P186p Gelinden)
|
niezen [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
18122 |
nijdnagel |
wijwortel:
we͂woͅtəls (P186p Gelinden)
|
ik heb twee nijdnagels (bijwas langs de vingernagel; Fr. envie) [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
das niks wiḁt (P186p Gelinden)
|
Dat is niets waard. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
34478 |
nog in het ei zittend kipje |
belegd eitje:
bǝlęi̯t ęi̯kǝ (P186p Gelinden)
|
[N 19, 40a]
I-12
|
30213 |
nok |
vorst:
vio.s (P186p Gelinden),
vuǝs (P186p Gelinden)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
21651 |
notariskosten |
schrijfgeld:
ps. omgespeld volgens IPA. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.
skrēͅf’gɛəld (P186p Gelinden)
|
gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
even:
əwa (P186p Gelinden),
minuutje:
ə məny‧ṭjə (P186p Gelinden)
|
een ogenblikje [ZND 04 (1924)] || even [ZND 34 (1940)]
III-4-4
|
23227 |
oksaal |
oksaal:
eͅneͅ schónəneͅksúeͅl bənənōwənörgəl (P186p Gelinden)
|
Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
neusdoek:
nøjzduk (P186p Gelinden),
sjerp:
sjaerp (P186p Gelinden)
|
Doek, die om de schouders wordt geslagen (fr. châle). [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|