e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gemmenich

Overzicht

Gevonden: 787
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitglijden uitrutschen (<du.): oetrötsche (Gemmenich), uitschampen: oetschampe (Gemmenich) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uitsliepen ene het hemd uitdoen: eenge ⁄net hème oetdoewe (Gemmenich), kits-kits maken: Sub kits-kits!  kits(e)-kits(e) maake (Gemmenich) Die bieden Zeigefinger aneinander wetzen, um Schadenfreude auszudrücken. || uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] III-3-2
uitspannen uitspannen: ūtšpanǝ (Gemmenich) Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10
vaandel vaan: vā:n (Gemmenich) Vaan1: Fahne, Flagge. III-3-2
vaandeldrager vanendrager: `vā:nədrɛ̄:jər (Gemmenich) Vaanedrääjer: Fahnenträger. III-3-2
vademen durch het oog van de/een naald steken: dø̜rǝx tōw van dǝ nęlt štē̜kǝ (Gemmenich) Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.] II-7
vagina, geslachtsorgaan van de merrie schede: šēi̯ (Gemmenich) Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40] I-9
vals spel foetelij: Selten.  fū.tə`lej (Gemmenich) Fuutelej: Mogelei, betrügerisches Benehmen. III-3-2
vals spelen foetelen: `fū.tələ (Gemmenich) Fuutele: Schwindeln, bes. beim Spiel. III-3-2
valsspeler foetelaar: `fū.tələr (Gemmenich), `fū.tɛlɛr (Gemmenich), `fū.tɛlɛ̄:r (Gemmenich), foetelder: `fū.təldər (Gemmenich) Fuutelder: = fuuteler [= fuutelär, Mogler, Falschspieler]. || Fuuteler: = fuutelär [Mogler, Falschspieler]. || Fuutelär: Mogler, Falschspieler. || Fuuteläär: = fuutelär [Mogler, Falschspieler]. III-3-2