20853 |
worst |
worst:
wōəš (Q251p Gemmenich)
|
worst [ZND 04 (1924)]
III-2-3
|
32970 |
wortel |
wortel:
wo ̞tsǝl (Q251p Gemmenich),
wǫ.tǝl (Q251p Gemmenich)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
33563 |
worteltje |
moren:
muhre (Q251p Gemmenich)
|
[Heem 12.1 (1968)]
I-7
|
32999 |
zaad, zaaigoed |
zaam:
zǭm (Q251p Gemmenich
[(m)]
)
|
Hetgeen men uitstrooit, zaait op het land; de verzamelnaam. Zie voor het enkelvoudige begrip "zaadje" achterin het lemma. Vergelijk ook het lemma graankorrel (2.6). De typen gezaads en gezaams worden voornamelijk gebruikt voor (tuin)zaden. (m) achter de plaatscode geeft aan dat uitdrukkelijk is opgegeven dat ''zaad'' er een "de-woord" is. [N M, 22; JG 1a, 1b; Wi 5; RND 111; monogr.]
I-4
|
24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
liester (Q251p Gemmenich)
|
zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18723 |
zeep |
zeep:
zēp (Q251p Gemmenich)
|
Zeep [ZND 04 (1924)]
III-1-3
|
17681 |
zenuw |
nerv (du.):
der nerf (Q251p Gemmenich)
|
zenuw [zeen] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
(zich) klemmen:
klɛmǝ (Q251p Gemmenich)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) schokkelen:
sxukǝlǝ (Q251p Gemmenich)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
17783 |
zien, kijken |
zien:
zīə (Q251p Gemmenich)
|
zien [RND]
III-1-1
|