e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

Gevonden: 4982
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
elektrische tram elektrieken tram: eͅletrike tram (Genk), elektriekse tram: illentrikschen tram (Genk), illentriksen tram (Genk) Een electrische tram. [ZND 34 (1940)] III-3-1
elektromonteur elektromonteur: elektromonteur (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Vakman die op de mijn elektrische licht- en krachtinstallaties aanlegt en repareert. [N 95, 146] II-5
ellende (lijden) miserie: eͅch beͅn zek van məzīrī (Genk), Hēͅ zet ēͅn dj məzīrī (Genk) Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)] III-1-4
ellendig ellendig: elènnig (Genk) ellendig III-1-4
els schoenmakerspriem: šunmǭkǝrsprīm (Genk) Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien v√≥√≥r te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.] II-10
emmer emmer: imər (Genk) emmer III-2-1
endeldarm naarsdarm: də nōrsdeͅrəm (Genk) endeldarm [aarsdarm, enteldeerm, gatdarm, teenentoewt] [N 10 (1961)] III-1-1
engel engel: enə äŋəl twie äŋələ (Genk), nen aingel twie aingele (Genk), nen engel twie aingele (Genk) Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)] III-3-3
engelse sleutel engelse sleutel: engelse sleutel (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Emma]) Schroefsleutel die wijder en nauwer gesteld kan worden naar gelang de grootte van de moeren. [N 95, 759] II-5
engerling, larve van de meikever made: moͅj (Genk) engerling, meikeverlarve [ZND 34 (1940)] III-4-2