21331 |
gulden |
gulden:
gelde (Q003p Genk)
|
gulden [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
23267 |
gulden mis |
gulden mis:
d gelde mēͅs (Q003p Genk)
|
Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
18541 |
gulp van een broek |
gaar:
go͂a͂r (Q003p Genk),
gulp:
gulp (Q003p Genk),
gèlp (Q003p Genk)
|
dit split [N 59 (1973)] || gulp
III-1-3
|
19075 |
gunnen |
gunnen:
gonne (Q003p Genk)
|
gunnen
III-1-4
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
kil (weer):
kēlə weͅrə (Q003p Genk),
kīle (Q003p Genk),
killig (weer):
kellig (Q003p Genk),
kellig weêr (Q003p Genk),
killig (Q003p Genk),
killig weèr (Q003p Genk)
|
kil [ZND 27 (1938)] || kil weer [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
29733 |
haag |
heg:
hęq (Q003p Genk),
hęx (Q003p Genk),
tuin:
tou̯.n (Q003p Genk)
|
Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
24532 |
haagappel |
varkensbeer:
-
vaerkesbiehre (Q003p Genk)
|
haagdoorn
III-4-3
|
24876 |
haagwinde |
pispotje:
pespø̜tjǝ (Q003p Genk),
pispètjes (Q003p Genk),
-
pispètsjes (Q003p Genk),
winde:
wen (Q003p Genk),
weͅn (Q003p Genk),
wèn (Q003p Genk),
węn (Q003p Genk),
-
winde (Q003p Genk),
haagwinde
wén (Q003p Genk),
hagewinde
wèn (Q003p Genk)
|
Calystegia sepium (L.) R.Br. Zeer algemeen voorkomend onkruid vooral op bouwlanden en vochtige gronden, klimmend in heggen en dergelijke met een tot 3 meter lange, windende, vrijwel kale stengel en hart- tot pijlvormige bladeren. De grote klokvormige bloemen zijn wit (soms roze) van kleur. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes (Convolvulus sepium L.). Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de kleinere, kruipende akkerwinde (zie lemma Akkerwinde). De volgorde van de varianten van het type winde is: 1. de tweelettergrepige woorden; 2. in de eenlettergrepige naar klinker: /e - ē - ę - i/. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [JG 1c, 2c; A 17, 6a; L 1, a-m; L 1u, 80; L 15, 5; S 11; monogr.; add. uit JG 1b] || haagwinde || hagewinde [ZND 01 (1922)]
I-5, III-4-3
|
26952 |
haak |
haakje:
hekskǝ (Q003p Genk)
|
De haak of haken (bijvoorbeeld op bottines) waar de veter omheen geslagen wordt. [N 60, 31b]
II-10
|
18446 |
haak [wld ii.10, p.28] |
haakje:
hêkskes (Q003p Genk)
|
De haken (b.v. op bottines waar de veter omheen geslagen kan worden? [N 60 (1973)]
III-1-3
|