e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keldergat kellerkot: kalərkuət (Genk) keldergat III-2-1
kempische kast kempische kast: kempische kast (Genk) Soort bijenkast. De Kempische bijenkast is een kast met bovenbehandeling. Ze bestaat uit een bodemplank die licht helt om het afvloeien van de vochtigheid te vergemakkelijken, en een toeslaande vliegplank aan de voorzijde van de bodem. Uit het midden van de bodem heeft men een kleine opening, de bodemverluchting, gezaagd voor de luchtverversing. Verder heeft de kast broedkamers met in elk twaalf ramen, twee of meer hoogsels of honingzolders waarin ook twaalf ramen hangen die echter kleiner zijn dan in de broedkamers. De kast heeft een plat dak met zink bekleed en van twee luchtgaten voorzien. Aan deze luchtgaten worden soms bijenuitlaten aangebracht waardoor de bijen, die gevangen blijven onder het dak, kunnen ontsnappen. Een koninginnerooster of moederplaat scheidt de broedkamer van de honingzolder af. Twee afsluitingsplanken laten de imker toe de broedkamer naar willekeur te vergroten of te verkleinen (Lhoest, pag. 83). Deze kast is in de Kempen zeer verspreid. [N 63, 9] II-6
kennen kennen: kènne (Genk) kennen III-1-4
kerel gast: gast (Genk), kadee: kadee (Genk), kerel: det es ne roowe kerel (Genk), kēͅrel (Genk), kèrel (Genk, ... ) dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] || Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND] III-3-1
keren draaien: dręǝn (Genk), omdraaien: emdręǝ (Genk), omgooien: emgui̯ǝ (Genk) Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] || Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW] I-1, II-7
kerf ingecoupeerde stok in de kool: ingecoupeerde stok in de kool (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zwartberg]) Een inham in de koollaag ter breedte van het pand, vanwaaruit de houwer de kool evenwijdig aan de splijtvlakken kan afbouwen. Zie ook het lemma Inkerven. [N 95A, 11; monogr.; Vwo 256; Vwo 394; Vwo 395; Vwo 503] II-5
kerk kerk: heͅ wōͅstə vreg eͅnə kēͅrək (Genk) te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)] III-3-3
kerkklok klok: de klēpel van de klok (Genk), de kliepel van de klok (Genk), de klipel van de klok (Genk) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3
kermis kermis: een kaeremes (Genk), kEhRemees (Genk), kèrmes (Genk), kɛ.rəməs (Genk), mergen est `t kermes (Genk), moergen is het kermes (Genk), mèrgen is het kerremes (Genk), mərgən əst kərməs (Genk) kermis [GTRP (1980-1995)], [RND] || Kermis. [Willems (1885)] || Morgen is het kermis. [ZND 39 (1942)] III-3-2
kermisgeld kermispree: kermespree (Genk) een geschenk dat gegeven werd bij de kermis [kermis, fooi] [N 112 (2006)] III-3-2