e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steendienst steenpost: steenpost (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Laura, Julia]) In de Belgische mijnen die dienst die zich bezighoudt met werkzaamheden in het gesteente. [N 95, 794] II-5
steengalerij bouveau chassage: buvō šasāžǝ (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Een steengang die de hoofdsteengang met de afdelingssteengangen verbindt; zij loopt volgens de strekking van de lagen. [N 95, 943 add.; N 95, 180; monogr.] II-5
steengang bouveau: bouveau (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Eisden]), buvō (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Eisden]) De term steengang wordt in de Belgische mijnen gebruikt voor iedere gang die door het gesteente wordt aangelegd: "In Belgisch-Limburg zegt men "steengang" voor al de tunnels doorheen de steenrots gegraven" (Defoin pag. 29). In de Nederlandse mijnen maakt men een onderscheid tussen steengangen en steengalerijen. Een steengang is een mijngang in het gesteente, die dwars op de strijkrichting van de koollagen wordt gedreven. De koollagen worden door een steengang dus doorsneden. Een steengalerij daarentegen loopt evenwijdig aan de strijkrichting van de koollagen (zie ook het lemma Steengalerij): "In Nederlands-Limburg slaan de termen "gang" en "galerij" niet op de steenrots of op de kolenlaag, maar wel op de al dan niet haakse richting ten opzichte van de steenbanken, zodat men er steengangen en steengalerijen heeft" (Defoin pag. 29). [N 95, 180; N 95, 795; N 95, 372; monogr.; Vwo 298; Vwo 335; Vwo 735; Vwo 791] II-5
steenganghouwer steenouvrier: steenouvrier (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zwartberg, Eisden]) Houwer die in het gesteente werkzaam is. Hij drijft daar niet alleen de steengangen, maar bijvoorbeeld ook pompenkamers en laadplaatsen. [N 95, 793; N 95, 927; Vwo 73; Vwo 183; Vwo 736; Vwo 740; monogr.] II-5
steengruis fijne steen: fijne steen (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Domaniale, Wilhelmina]), steengruis: steengruis (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Steen in verbrijzelde, verbrokkelde toestand. [N 95, 549; N 95, 795] II-5
steenkalk leskalk: løskalǝk (Genk), steenkalk: stējǝnkalǝk (Genk) Kalksoort die wordt verkregen door kalksteen, een voornamelijk uit koolzure kalk bestaand gesteente, in een kalkoven te branden. Steenkalk wordt meestal in ongebluste vorm op de bouwplaats aangeleverd. Volgens de invuller uit Q 98 werd de steenkalk vervaardigd uit 'gebrande kunderse steen' ('gǝbrandǝ køndǝrsǝ štęjn'). 'Kunder' ('køndǝr') is de locale benaming voor het plaatsje Kunrade bij Heerlen. Ruwe, nog niet bewerkte kalk werd in Q 121 'kalksteen' ('kalǝkštē') genoemd. [N 30, 28b; monogr.] II-9
steenkipstoel steenkipper: steenkipper (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zolder]) Installatie waarmee mijnwagens, gevuld met stenen, ondergronds kunnen worden geledigd. Het apparaat is vergelijkbaar met de kipper (zie ook dat lemma). [N 95, 547] II-5
steenkoker steenkast: steenkast (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Maurits]) Gedeelte van een opbraak dat met behulp van halfhouten wordt bekleed en dat wordt gebruikt voor het verzamelen van de losgeschoten en losgehakte stenen. Volgens de invuller uit Q 15 was dit gedeelte van de opbraak geheel gevuld met stenen. Als er geschoten was, werd een gedeelte van de stenen "uit de steenkast getrokken", dus in wagens geladen. Maar de steenkast bleef toch gevuld en was dan de werkvloer vanwaar men weer 2 à 3 meter omhoog werkte. [N 95, 837; monogr.] II-5
steenkool kolen: kolen (Genk, ... ), kūələ (Genk, ... ), kool: kool (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) [N 95, 455; monogr.; Vwo 430; Vwo 439; Vwo 737; Vwo 738]steenkool [ZND 04 (1924)], [ZND 36 (1941)] II-5, III-2-1
steenkoolbriketten briketten: briketten (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Wilhelmina]), eitjes: ęjkǝs (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Eisden]), eitjeskolen: ēkǝskōlǝn (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Willem-Sophia]), magere eitjes: māgǝr ęjkǝs (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Winterslag, Waterschei]), vette eitjes: vɛtǝ ęjkǝs (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Emma]) Met of zonder bijvoeging van bindmiddelen (pek) en met behulp van druk en temperatuur uit fijnkool vervaardigde, brandbare produkten in de vorm van langwerpige blokken of eieren. De opgave "onnoten" (Q 21), uitgesproken ǫnnø̄tǝ, was een spottende benaming voor eierkolen omdat de term leek op het rond Q 21 gebruikelijke woord voor viezerik ("onnut"). Deze woordspeling was volgens de zegsman ontstaan als combinatie uit het feit dat men op de Oranje-Nassaumijnen voornamelijk eierkolen fabriceerde en bovendien, dat wanneer men veel eierkolen stookte, de schoorsteen vervuild raakte. Het woordtype "kebo" (K 361) is waarschijnlijk een samentrekking van "Kempense boontjes". [N 95, 470; N 95A, 1; monogr.; N 95, 16 add.; N 95, 467; N 95, 456] II-5