21257 |
elektrische tram |
elektrieken tram:
eͅletrike tram (Q003p Genk),
elektriekse tram:
illentrikschen tram (Q003p Genk),
illentriksen tram (Q003p Genk)
|
Een electrische tram. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
28366 |
elektromonteur |
elektromonteur:
elektromonteur (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Vakman die op de mijn elektrische licht- en krachtinstallaties aanlegt en repareert. [N 95, 146]
II-5
|
18829 |
ellende (lijden) |
miserie:
eͅch beͅn zek van məzīrī (Q003p Genk),
Hēͅ zet ēͅn dj məzīrī (Q003p Genk)
|
Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18830 |
ellendig |
ellendig:
elènnig (Q003p Genk)
|
ellendig
III-1-4
|
24504 |
els |
schoenmakerspriem:
šunmǭkǝrsprīm (Q003p Genk)
|
Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10
|
17703 |
endeldarm |
naarsdarm:
də nōrsdeͅrəm (Q003p Genk)
|
endeldarm [aarsdarm, enteldeerm, gatdarm, teenentoewt] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23263 |
engel |
engel:
enə äŋəl twie äŋələ (Q003p Genk),
nen aingel twie aingele (Q003p Genk),
nen engel twie aingele (Q003p Genk)
|
Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)]
III-3-3
|
28160 |
engelse sleutel |
engelse sleutel:
engelse sleutel (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Emma])
|
Schroefsleutel die wijder en nauwer gesteld kan worden naar gelang de grootte van de moeren. [N 95, 759]
II-5
|
24313 |
engerling, larve van de meikever |
made:
moͅj (Q003p Genk)
|
engerling, meikeverlarve [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|