34312 |
fokzeug |
baggenzoog:
bagǝzū.x (Q003p Genk)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
21559 |
fooi |
drinkgeld:
dreͅnkgeͅld (Q003p Genk)
|
fooi [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
21556 |
fortuin maken |
zich schatrijk maken:
heͅ zal zeͅch chatrijk moͅkeͅ (Q003p Genk)
|
Fortuin. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33528 |
framboos |
hennenbeer:
hinnebiehre (Q003p Genk),
frambozen
hinnebiehre (Q003p Genk)
|
frambozen
I-7
|
18784 |
franje |
frandel:
frandele (Q003p Genk),
franjel:
franjel (Q003p Genk),
fronjel:
froanel (Q003p Genk)
|
bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)] || franje || Franje. Een randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeen-gehouden [franje, franjel, fraling] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
21555 |
frankrijk |
frankrijk:
vēͅ heͅbbe ən Frankrek geͅzēͅteͅ (Q003p Genk)
|
Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
24315 |
fret |
fret:
fret (Q003p Genk)
|
fret: Hoe noemt u in uw dialect het marterachtige roofdier waarmee men jaagt op konijnen (het is de tamme albinovorm van de bunzing)? [N100 (1997)]
III-4-2
|
27684 |
frisdrankenhuisje |
melkbar:
melkbar (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Eisden])
|
Gebouwtje waar melk, limonade, haringen, sigaretten, sprits en pruimtabak te koop zijn. [N 95, 6 add.; N 95A, 15]
II-5
|
17598 |
fronsen |
fronsen:
fronse (Q003p Genk)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, fronselen, rimpelen). [N 106 (2001)]
III-1-1
|