20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwd vrouwmens:
gətrət fròmməs (Q003p Genk)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
20369 |
getuige |
bruidsjong:
broudsjóng (Q003p Genk)
|
getuige bij bruiloft
III-2-2
|
20388 |
getuige zijn |
getuige zijn:
geteige zien (Q003p Genk)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
33388 |
getuigrek |
kapstok:
kapstok (Q003p Genk)
|
Het zwaardere paardetuig wordt meestal opgehangen aan de muur aan een rek, zware stokken, haken, knuppels, balkjes etc. Het kan ook op een plank gelegd worden. De benamingen geven vaak aan om welke mogelijkheid het gaat. Benamingen die naar een kast of kist verwijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigkast" (2.3.7). Zie ook dat lemma. [N 5A, 59e; add. uit N 13, 81]
I-6
|
19092 |
gevaarlijk |
gevaarlijk:
gevaorlik met viēer te spiēĕle (Q003p Genk),
met vier spie-ele es gevaorlek (Q003p Genk)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
19093 |
gevaarlijke kerel |
gevaarlijk:
das ne gevaorleke kèrel (Q003p Genk),
vervaarlijk:
dat es ne vervaorleke kèrel (Q003p Genk)
|
Dat is een gevaarlijke kerel. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
19743 |
gevel |
gevel:
gēͅvəl (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
een schoone gevel [ZND 35 (1941)] || gevel
III-2-1
|
17808 |
geven |
geven:
gēve (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
gēəvə (Q003p Genk)
|
geven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
32966 |
gewas |
plant:
(mv)
pla.ntǝ (Q003p Genk)
|
Collectief voor hetgeen verbouwd of geteeld wordt op het veld. [L 1, a-m; S 20; monogr.]
I-4
|
19381 |
gewelf |
gewelfsel:
gǝwęlǝfsǝl (Q003p Genk)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9
|