34025 |
jong van een rund |
jong:
jǫŋk (Q003p Genk),
vaars:
vē̜rs (Q003p Genk)
|
[N 3A, 4]
I-11
|
34314 |
jong varken |
bag:
baq (Q003p Genk),
bax (Q003p Genk),
báx (Q003p Genk),
baggen (mv.):
bage (Q003p Genk),
bagje:
bɛkskǝ (Q003p Genk),
bɛqskǝ (Q003p Genk)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
21910 |
jonge duif |
pieper:
pieper (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
duif, jonge — || Jonge duif.
III-3-2, III-4-1
|
34551 |
jonge gans |
ganzenkuiken:
gā.zǝkęi̯kǝ (Q003p Genk),
jonge gans:
joŋ gās (Q003p Genk),
jōŋ gans (Q003p Genk)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
geitenlam:
gē.tǝlamp (Q003p Genk)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
34481 |
jonge kip |
pul:
pęl (Q003p Genk)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
20159 |
jongen |
jong:
joong (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
jòng (Q003p Genk),
jònk (Q003p Genk),
jóng (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
jongen:
jonge (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
jongetje:
dim.
jingske (Q003p Genk)
|
jongen || jongen (knaap) [ZND 01 (1922)] || jongen; een lamme - [ZND 29 (1938)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
vrijer:
vreeër (Q003p Genk),
vrijër (Q003p Genk)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
34455 |
jongen ter wereld brengen |
lammen:
lamǝ (Q003p Genk)
|
[N 77, 94]
I-12
|
18579 |
jongenshemd |
jongenshemd:
joengeshimme (Q003p Genk),
jongenshemdje:
joengeshemdje (Q003p Genk)
|
Jongensondergoed, jongenshemd [N 114 (2002)]
III-1-3
|