19750 |
keldergat |
kellerkot:
kalərkuət (Q003p Genk)
|
keldergat
III-2-1
|
28419 |
kempische kast |
kempische kast:
kempische kast (Q003p Genk)
|
Soort bijenkast. De Kempische bijenkast is een kast met bovenbehandeling. Ze bestaat uit een bodemplank die licht helt om het afvloeien van de vochtigheid te vergemakkelijken, en een toeslaande vliegplank aan de voorzijde van de bodem. Uit het midden van de bodem heeft men een kleine opening, de bodemverluchting, gezaagd voor de luchtverversing. Verder heeft de kast broedkamers met in elk twaalf ramen, twee of meer hoogsels of honingzolders waarin ook twaalf ramen hangen die echter kleiner zijn dan in de broedkamers. De kast heeft een plat dak met zink bekleed en van twee luchtgaten voorzien. Aan deze luchtgaten worden soms bijenuitlaten aangebracht waardoor de bijen, die gevangen blijven onder het dak, kunnen ontsnappen. Een koninginnerooster of moederplaat scheidt de broedkamer van de honingzolder af. Twee afsluitingsplanken laten de imker toe de broedkamer naar willekeur te vergroten of te verkleinen (Lhoest, pag. 83). Deze kast is in de Kempen zeer verspreid. [N 63, 9]
II-6
|
19053 |
kennen |
kennen:
kènne (Q003p Genk)
|
kennen
III-1-4
|
21283 |
kerel |
gast:
gast (Q003p Genk),
kadee:
kadee (Q003p Genk),
kerel:
det es ne roowe kerel (Q003p Genk),
kēͅrel (Q003p Genk),
kèrel (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] || Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND]
III-3-1
|
29111 |
keren |
draaien:
dręǝn (Q003p Genk),
omdraaien:
emdręǝ (Q003p Genk),
omgooien:
emgui̯ǝ (Q003p Genk)
|
Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] || Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW]
I-1, II-7
|
28018 |
kerf |
ingecoupeerde stok in de kool:
ingecoupeerde stok in de kool (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zwartberg])
|
Een inham in de koollaag ter breedte van het pand, vanwaaruit de houwer de kool evenwijdig aan de splijtvlakken kan afbouwen. Zie ook het lemma Inkerven. [N 95A, 11; monogr.; Vwo 256; Vwo 394; Vwo 395; Vwo 503]
II-5
|
23214 |
kerk |
kerk:
heͅ wōͅstə vreg eͅnə kēͅrək (Q003p Genk)
|
te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)]
III-3-3
|
23298 |
kerkklok |
klok:
de klēpel van de klok (Q003p Genk),
de kliepel van de klok (Q003p Genk),
de klipel van de klok (Q003p Genk)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
22803 |
kermis |
kermis:
een kaeremes (Q003p Genk),
kEhRemees (Q003p Genk),
kèrmes (Q003p Genk),
kɛ.rəməs (Q003p Genk),
mergen est `t kermes (Q003p Genk),
moergen is het kermes (Q003p Genk),
mèrgen is het kerremes (Q003p Genk),
mərgən əst kərməs (Q003p Genk)
|
kermis [GTRP (1980-1995)], [RND] || Kermis. [Willems (1885)] || Morgen is het kermis. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|
22462 |
kermisgeld |
kermispree:
kermespree (Q003p Genk)
|
een geschenk dat gegeven werd bij de kermis [kermis, fooi] [N 112 (2006)]
III-3-2
|