e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kinderachtig kindrachtig: kènnerechtig (Genk) kinderachtig III-1-4
kinderfluitje feep: foehp (Genk), fluit: fleet (Genk), fluitje: fleetsje (Genk), liewerk: 1. Leeuwerik.  liewaerk (Genk) 1. Fluitje. || 2. Fluit uit stengel van de bereklauw. || 2. Kinderfluitje. || Fluit. III-3-2
kinderhemd kinderhemd: kēnjerhimme (Genk), kinderhemdje: kēnjerhemdje (Genk) Kinderondergoed, kinderhemd [N 114 (2002)] III-1-3
kinderhemd? onderlijfje: onərleifke (Genk) Onderhemd voor kinderen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van kinderen? [DC 62 (1987)] III-1-3
kinderkleren kinderkleren: kenərklēr (Genk) Kinderkleren. [DC 62 (1987)] III-1-3
kinderondergoed kinderondergoed: kenəronərgut (Genk) Ondergoed voor kinderen. [DC 62 (1987)] III-1-3
kinds er van af zijn: ter van aaf zijn (Genk), kinds: kində (Genk), kins (Genk), kèns (Genk, ... ) door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 115 (2003)] || kind || kinds III-2-2
kinketting kinkettel: kenkętǝl (Genk) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kinkhoest kiekhoest: kēͅkhus (Genk) kinkhoest [ZND 01u (1924)] III-1-2
kinnebak kinnebak: kenəbak (Genk), kinnebak (Genk) Een kinnebak: kaakbeenderen (kinnebak, kinnebakkes, geschaar) [N 106 (2001)] || kinnebak [N 10b (1961)] III-1-1