18874 |
kniezen |
grommelaar:
aə groͅməlɛr (Q003p Genk),
grommelen:
he es altijd aon greaummelen (Q003p Genk),
hēͅ ēsĕ altus onĕ gromelĕ (Q003p Genk),
hä əs altijd önt gromele (Q003p Genk),
pratten:
pratən (Q003p Genk)
|
Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
17920 |
knijpen |
pitsen:
petse (Q003p Genk),
petsĕ (Q003p Genk),
petsə (Q003p Genk),
pitse (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
pitsen (Q003p Genk),
pitsə (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
27967 |
knikken |
doorzakken:
doorzakken (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Maurits])
|
Gezegd van een stijl die door te zware belasting doorbuigt. [N 95, 357; monogr.]
II-5
|
22363 |
knikker |
maai:
mōͅj (Q003p Genk),
spīlə meͅt də mōͅjə (Q003p Genk),
, /
moje (Q003p Genk),
/
moaie/ (Q003p Genk),
de knikkers werden in een "moaiëbors"bewaard.Een zakje (beurs ) dat van boven kon toegestrikt worden.Met de loden knikker moaiêde wij van thuis toaan de school; er was toen nog neergens een verharde stoep langs de wegen gelegd., mij onbekend
moai (Q003p Genk),
ne loette moai (Q003p Genk),
Sub moaië, (1).
moai (Q003p Genk),
Zie Crompvoets, H. (1991), [De regionale toptiens van dialectwoorden en -begrippen.]: Limburg. In: H. Crompvoets en A. Dams (red.), Kroesels op de bozzem. Het Dialectenboek. Waalre: Stichting Nederlandse Dialecten, blz. 122-136 [blz. 125].
maoj (Q003p Genk)
|
/ [SND (2006)] || Jongens spelen met de knikkers. [ZND 01u (1924)] || knikker [SND (1991)], [SND (2006)] || Knikker, larve. || Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)] || knikkers [SND (2006)] || loden knikker [SND (2006)]
III-3-2
|
22361 |
knikkeren |
maaien:
moaië (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
met de maaien spelen:
spīlə meͅt də mōͅjə (Q003p Genk),
, /
met de maaien spelen (Q003p Genk)
|
2. Met de knikkers spelen. || Jongens spelen met de knikkers. [ZND 01u (1924)] || Lievelingsspel 1. [SND (2006)] || maaien = knikkers [SND (2006)]
III-3-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
kuiltje:
kuilke (Q003p Genk)
|
het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22984 |
knikkers laten rollen add. |
treuzelen:
Treuzelen knikker enkel weinig verplaatsen.
maoje treezele (Q003p Genk)
|
knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22503 |
knikkers laten stuiteren |
de andere aanschieten?:
(de andere aanschieten?) (Q003p Genk)
|
knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
23004 |
knikkerzakje |
maaienbeurs:
moaiëbors (Q003p Genk)
|
Knikkerzakje.
III-3-2
|
25601 |
knipbrood |
afgewerkt brood:
ǭfgǝwęrkt brut (Q003p Genk)
|
Brood waarin met behulp van schaar of mes een gleuf is aangebracht. Voor de overige broodsoorten en producten van het bakken zij verwezen naar het deel "Algemene Woordenschat". [N 29, 44b; N 29, 44a; N 29, 43]
II-1
|