27943 |
knuppel |
wâde:
wāt (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Eisden])
|
Dun rondhout voor de bekleding van zijwanden en dak. Vanwonterghem (pag. 232) noemt een "wâde" een dun rondhout met ongeveer 5 cm doorsnede en 1.50 meter lengte. Dit hout, vooral uit dennenhout vervaardigd, dient voor de bekleding van gangen. De invuller uit Q 202 gebruikt de term "spits" voor een halve steenknuppel. Volgens de informant uit Q 15 daarentegen was een "spits" een plankje van ongeveer 1.20 meter lengte, 3 tot 5 cm breedte en ongeveer 1.5 cm dikte. Hiermee werd het dak bekleed van ondersteuning tot ondersteuning op ongeveer 40 cm afstand al naar gelang de gesteldheid van het dakgesteente. [N 95, 415; N 95, 892; monogr.; Vwo 428; Vwo 726; Vwo 853; div.]
II-5
|
17880 |
knuppel, knots |
kluppel:
klēͅppeͅl (Q003p Genk),
klɛpəl (Q003p Genk),
#NAME?
dikke kleppel (Q003p Genk),
knuppel:
kneppel (Q003p Genk),
knəppel (Q003p Genk),
knəppəl (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
knəpəl (Q003p Genk),
kwispelaar:
kwispəlɛr (Q003p Genk),
prengel:
prɛngəl (Q003p Genk)
|
een dikke stok [ZND 46 (1946)] || hoe heet een korte dikke stok, b.v. om noten af te werpen. [ZND 28 (1938)] || knuppel [RND], [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
22381 |
knutselen |
frutselen:
Beter.
frutsele, frotsele (Q003p Genk),
knoppelen:
Beter: frutsele, frotsele.
knoepele (Q003p Genk)
|
allerlei kleine voorwerpen uit liefhebberij en met geringe hulpmiddelen maken [knutselen, kutselen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
34058 |
koe |
koe:
kau̯ (Q003p Genk),
kii̯ (Q003p Genk),
kui̯ǝn (Q003p Genk),
kē (Q003p Genk),
kē̜i̯ (Q003p Genk),
kū (Q003p Genk),
kǫu̯ (Q003p Genk),
kɛi̯ (Q003p Genk),
%%de volgende opgaven zijn meervoud%%
ku (Q003p Genk)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34183 |
koe die pas gekalfd heeft |
verse koe:
vǫrsǝ kǫu̯ (Q003p Genk)
|
Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
vaars:
vɛ̄rs (Q003p Genk)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
hangkont:
haŋkǫnt (Q003p Genk)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34123 |
koe met ver uitspringende hielen |
hakkenschijter:
hakǝšęi̯tǝr (Q003p Genk)
|
[N 3A, 144b]
I-11
|
34213 |
koeherder |
koehoeder:
kǫu̯hīǝ.r (Q003p Genk),
kɛi̯hīǝr (Q003p Genk)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34102 |
koeienmaag |
mook:
mǫk (Q003p Genk)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|