28347 |
motorraam |
semellen van de moteur:
semellen van de moteur (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Domaniale]),
taque-moteur:
tak-motø̄r (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Winterslag, Waterschei])
|
IJzeren raam waarop de motor van een schudgoot met bouten bevestigd kan worden. [N 95, 616]
II-5
|
25130 |
motregen, fijne regen |
motregen:
motrègen (Q003p Genk),
stofregen:
stofregen (Q003p Genk)
|
stofregen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
fiezelen:
fī.zələ, (h)ət fī.zəlt (Q003p Genk),
motregenen:
`t motrègelt (Q003p Genk),
t motrègent (Q003p Genk),
stofregenen:
stofrēͅYənə, tstoft (Q003p Genk),
stuiven:
het stoft maar (Q003p Genk),
zeveren:
`t zievert (Q003p Genk)
|
Motregenen. Vertaal in uw dialect: motregenen, het motregent (regenen met heel fijne druppels). [ZND 49 (1958)] || stofregenen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
28525 |
motzwerm |
motzwerm:
motzwerm (Q003p Genk)
|
Volk dat zijn bijenwoning verlaat, omdat het door de wasmot is aangetast. [N 63, 37d]
II-6
|
18264 |
mouw |
mouw:
mauw, mauwke (Q003p Genk),
mouw (Q003p Genk),
mouw, mouwke (Q003p Genk),
mǫw (Q003p Genk),
twie mouwe (Q003p Genk),
twie mouwen (Q003p Genk),
muisje:
męi̯skǝ (Q003p Genk),
zim:
zem (Q003p Genk)
|
de mouw [N 59 (1973)] || een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)] || Mouw van bijv. een colbert of japon. [N 59, 126; N 62, 34a; MW]
I-9, II-7, III-1-3
|
29063 |
mouwkop |
mouwkop:
mǫwkop (Q003p Genk)
|
Het gedeelte van de mouw van het colbert dat in de armsgatuitsnijding wordt ingewerkt. [N 59, 128]
II-7
|
28935 |
mouwlengte |
mouwlengte:
mouwlengte (Q003p Genk)
|
Dames- en herenmaat, genomen bij en na de halve rugbreedte en de ellebooglengte. Zie afb. 25. [N 59, 47a; N 62, 2b]
II-7
|
28903 |
mouwplank |
mouwplank:
mǫwplaŋk (Q003p Genk)
|
De mouwplank gebruikt men voor het openpersen van de mouwnaden; zij wordt daartoe in de mouwen gestoken. De informant van L 416 zegt een mouwplank met één poot te gebruiken. Zie ook het lemma ɛpersplankɛ. Zie afb. 16.' [N 59, 19d]
II-7
|
29066 |
mouwsplitje |
mouwslip:
mǫwslep (Q003p Genk),
mouwslipje:
mǫwslepkǝ (Q003p Genk)
|
Het splitje onder aan de mouw van het colbert. [N 59, 131a]
II-7
|
29069 |
mouwvoering aannaaien |
mouwen aannaaien:
mouwen aannaaien (Q003p Genk)
|
De voering van de mouw aan het armsgat hechten. [N 59, 127]
II-7
|