20954 |
riem |
riem:
riem (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Maurits])
|
De riem waarmee de broek wordt opgehouden en waaraan de accu van de petlamp wordt bevestigd. [N 95, 62; monogr.]
II-5
|
32651 |
riesterstaaf |
te zetten:
ęi̯.zǝr vir dǝ plox˱ brēǝr ǫf šāǝr tǝ zętǝ (Q003p Genk)
|
Bij sommige ploegen kon het riester worden verzet d.m.v. een staaf, die de verstelbare verbinding vormde tussen het achtereinde van het riester en de ploegstaart. [JG 1a; N 11, 31.V.d add.]
I-1
|
32921 |
rij, wiers |
roede:
rui̯ (Q003p Genk)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
21130 |
rijden |
jagen:
joage (Q003p Genk),
rijden:
rij-e (Q003p Genk),
rije (Q003p Genk),
rijen (Q003p Genk),
rijie (Q003p Genk)
|
jagen || rijden [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-3-1
|
28973 |
rijgen |
troggelen:
trogǝlǝ (Q003p Genk)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
28853 |
rijggaren |
drieggaren:
drieggaren (Q003p Genk),
driegkatoen:
driegkatoen (Q003p Genk)
|
Grover soort garen, die men gebruikt om de patroondelen voorlopig aan elkaar vast te naaien (Gerritse, pag. 37). De antwoorden van de informanten zijn in twee delen gesplitst. De eerste groep bestaat uit woordtypen waarvan men het gebruik van het garen kan afleiden. De tweede groep woordtypen geeft niet alleen het gebruik aan, maar ook het materiaal waarmee men werkt. [N 59, 6b; N 62, 57; monogr.]
II-7
|
28974 |
rijgsteek |
driegsteek:
drīxstēk (Q003p Genk),
trochelsteek:
troxǝlstēk (Q003p Genk)
|
Zie afb. 31. [N 59, 52a; N 62, 16a; N 62, 6]
II-7
|
21269 |
rijkdom |
fortuin:
fərti.n (Q003p Genk)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
nə šendēͅrm (Q003p Genk)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|