25187 |
rijp vormen, rijpen |
ijzelen:
hiehzele (Q003p Genk)
|
rijm, rijp, bevroren dauw of mist
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
ijzel:
hiehzel (Q003p Genk),
rijm:
reͅi̯.m (Q003p Genk)
|
rijm, rijp, bevroren dauw of mist || rijp, rijm [DC 48 (1973)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
boonstaak:
boenstaok (Q003p Genk),
erwtenrijs:
aerterijs (Q003p Genk),
ɛrtəteͅi̯zər (Q003p Genk),
rijs:
rijs (Q003p Genk),
rijshout:
rijshot (Q003p Genk),
staak:
stōͅ.k (Q003p Genk)
|
[ZND 23 (1937)]erwtenrijs || Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)], [ZND 06 (1924)]
I-7
|
20603 |
rijstebrij |
rijstpap:
rijspap (Q003p Genk)
|
rijstpap
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
voiture:
vǝtȳr (Q003p Genk),
wagen:
wǭgǝn (Q003p Genk)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
33978 |
rijzadel |
rijzadel:
ręi̯zǭǝl (Q003p Genk)
|
Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b]
I-10
|
21032 |
rijzen |
rijzen:
ręjzǝ (Q003p Genk)
|
[N 29, 25b; monogr.]
II-1
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzelen:
rɛi̯zǝlǝ (Q003p Genk),
rijzen:
ręi̯zǝ(n) (Q003p Genk)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
29012 |
rimpelen, fronsen |
fronsen:
fronsen (Q003p Genk)
|
Al plooiend rijgen. Rimpelen is het uitrekken van een hoeveelheid stof tot een vooraf bepaalde kortere lengte, langs één of meer stiklijnen, waarbij de ruimte wordt verdeeld in gelijke, soepele plooitjes (Het Beste Naaiboek, pag. 178). Bij fronsen wordt de ruimte over een bredere afstand verdeeld dan bij rimpelen. Zie afb. 46. [N 59, 53; N 62, 12a; N 62, 30; Gi 1.IV, 34; MW; monogr.]
II-7
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rimpels (Q003p Genk)
|
rimpels (in het gezicht) [ZND 41 (1943)]
III-1-1
|