20424 |
rouwdragen |
rouwen:
roeë (Q003p Genk)
|
rouwen, rouw dragen
III-2-2
|
20230 |
rouwkleding |
rouwkleder:
ro-kleer
rokleer (Q003p Genk),
rouwkleed:
rokleed (Q003p Genk)
|
rouwkleed || rouwkleren
III-2-2
|
20425 |
rouwpoffer/rouwmuts |
rouwmuts:
ro.mets (Q003p Genk)
|
muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20446 |
rouwsluier |
falie:
foalie (Q003p Genk)
|
hoofddoek van een vrouw in rouw
III-2-2
|
20447 |
rouwsluier aan een hoed |
sluier:
sle.ər (Q003p Genk)
|
rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)]
III-2-2
|
21101 |
roux |
gekorst:
gekorst (Q003p Genk)
|
Hoe heet het met vet of boter bruin gemaakt meel, dat dient om soep of groenten klaar te maken (Fr. un roux) ? Un roux (composé de farine et de beurre roussi). [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
28078 |
roven |
(stempels) kloppen:
(stempels) kloppen (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zwartberg, Eisden]),
foudroyeren:
fudrajērǝ (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Eisden]),
roven:
roven (Q003p Genk)
|
De ondersteuningen wegnemen uit het ontkoolde pand. Met de term "snoeien" duidt men volgens de invullers uit Q 15 en Q 113 op respectievelijk de mijnen Maurits en de Emma het geheel of gedeeltelijk doorsteken van houten stijlen aan. [N 95, 568; N 95, 544; N 95, 571; N 95, 355; monogr.] || Het nemen van honing door bijen bij andere volken. Bepaalde bijen zijn roofziek van aard en zij proberen honing te bemachtigen overal waar ze die kunnen aantreffen. De aangevallenen proberen de woning wel te verdedigen maar lang niet altijd lukt dat. Overwinnen de rovers, dan wordt heel de korf of kast leeggedragen. Roven kan leiden tot veldslagen tussen bijenvolken, waarbij niet veel bijen overleven. [N 63, 67a; N 63, 67b; Ge 37, 95]
II-5, II-6
|
28080 |
rover |
foudroyeur:
fudrajø̄r (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Mijnwerker die de ondersteuningen uit het ontkoolde pand verwijdert. Men noemt ze "rovers" omdat ze de stutten wegnemen of roven alhoewel ze hun "buit" in het pand nevens de transportinstallaties achterlaten ter beschikking van de houwers van de volgende ploeg. De benaming "mannetjesklopper" halen ze uit het feit dat ze de spie van de metalen schuifstempels - waarin men met wat verbeelding het silhouet van een ijzeren "mannetje" kan vinden - met een lange hamer uit haar slot kloppen, waardoor de stempel ineenschuift (Defoin pag. 101). [N 95, 569; monogr.; Vwo 269; Vwo 385; Vwo 390; Vwo 500; Vwo 672; Vwo 719]
II-5
|
24524 |
rozenbottel |
bramel:
broͅmələs (Q003p Genk),
papenkul:
poapekiel (Q003p Genk)
|
rozebottel [ZND 02 (1923)]
III-4-3
|
20851 |
rozijnenbrood |
rozijnenmik:
rozijnemik (Q003p Genk)
|
brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)]
III-2-3
|